Job en zijn vrienden / deel negen

“Als jij , Job, je bekeert tot de Almachtige, zal je gebouwd worden. Doe het onrecht ver weg van je tent.”(Elifaz)

 

Na een week lang gezwegen te hebben, gehuild te hebben, verbijsterd te zijn geweest en nagedacht te hebben beginnen de vrienden te spreken. De drie vrienden komen er heel slecht af in de beleving van veel mensen die de geschiedenis van Job kennen. Hun redenering vinden ze bekrompen. Ze zijn slechte troosters. Ze zeggen precies de dingen die ze niet moeten zeggen. En dat is ook zo. Toch moeten we niet vergeten dat zij de moeite hebben genomen om naar Job toe te gaan. Hun meeleven was oprecht. Hun pijn over het lijden van Job was oprecht. En ze waren vrienden van Job. Het waren meer dan bekenden van elkaar. Ze waren vrienden! Bovendien willen ze Job helpen.
Hun basisgedachte is echter fout, hoewel niet geheel onbegrijpelijk. Ze redeneren als volgt: Job zit in de ellende, die ellende moet wel het gevolg zijn van een grote zonde van Job. Als Job die zonde belijdt voor God, zal God hem vergeven en geneest God hem. Elifaz begint met het zoeken van een verklaring. Hij zegt: “Je woorden hebben degene die struikelde, opgericht, en de knikkende knieën heb je sterk gemaakt. Maar nu overkomt het jezelf, en je bezwijkt; het treft je, en je wordt door schrik overmand. Is je vrezen van God dan niet je verwachting, de oprechtheid van je wegen je hoop?”( 3:4-6) Elifaz twijfelt aan de geloofwaardigheid van Job. Je hebt wel mooi gesproken, maar nu het er op aan komt bezwijk je direct. Heeft Elifaz hier een punt? We weten dat het niet zo is. We weten dat Job volkomen oprecht gehandeld heeft. We weten dat Job altijd Gods aangezicht heeft gezocht. We weten dat Job een bidder was. Maar Elifaz ziet aan wat voor ogen is. Hij ziet de ellende van Job. En zijn conclusie is helder, maar onbarmhartig. Elifaz verwijt Job zelfs zijn onoprechtheid. Moet je nagaan, hoever Elifaz er naast zat.

Zelfreflectie:
En dit is een goed punt voor zelfreflectie. Hoe onbarmhartig en haastig is vaak ons eigen oordeel over de medemens. Zonder dat we op alle facetten van iemand in beeld hebben, is ons oordeel al klaar. In ieder van ons zit een “Elifaz” verborgen.
Beschuldigingen van Elifaz
Luisteren we nog even verder naar de beschuldigingen van Elifaz aan het adres van Job: “Denk er toch aan: wie is ooit als onschuldige omgekomen, en waar zijn er ooit oprechten uitgeroeid?”( 4:7) Het eerste deel is waar. Er is nooit een onschuldige omgekomen. Ieder mens is schuldig. Het tweede deel van de zin van Elifaz is niet waar. Er zijn in de geschiedenis velen oprechten van hart uitgeroeid.
“Maar zoals ik gezien heb: zij die onrecht ploegen en moeite zaaien, oogsten dat ook.”(4:8) Deze woorden bevatten de waarheid. Zoals Elifaz het gezien heeft klopt dit. Zij die onrecht zaaien, zullen dat oogsten. In Psalm 7:15 wordt over de goddeloze gesproken die zwanger is van kwaad en leugen zal baren. De Spreukendichter zegt: “wie onrecht zaait , zal onheil oogsten” Jesaja spreekt over de goddelozen als mensen die op holle woorden vertrouwen en valse dingen spreken. Ze zijn zwanger van onheil, ze baren ongerechtigheid. Hosea zegt: U hebt goddeloosheid geploegd ,onrechtvaardigheid geoogst, leugenvrucht gegeten. En Paulus schrijft aan de Galaten: “Dwaal niet, want wat een mens zaait zal hij ook oogsten.” De woorden van Elifaz zijn waar, maar ze zijn niet van toepassing op Job. Want Job was geen goddeloze, maar een rechtvaardige. Woorden kunnen op zich dus wel waar zijn, maar verkeerd toegepast zijn ze een dubbele leugen. En dit typeert de redeneringen van Elifaz. In het vervolg van het boek Job zien we afwisselend de aanvallen van de vrienden en de verdediging van Job. En zoals dat gaat tussen mensen wordt het debat gaandeweg steeds scherper. Job blijft zijn onschuld naar voren brengen, de vrienden hameren steeds feller op het belijden van de schuld van Job. Het scherpst van de drie vrienden is Elifaz, maar de twee andere vrienden zijn ook niet mals in hun oordeel. Zo zegt Bildad: “de hoop van de huichelaar vergaat.”(8:13). Met andere woorden Job jij bent die huichelaar. Bekeer je. En Zofar zegt: “Dan zou een verstandeloos mens verstandig worden en het veulen van een wilde ezel als mens geboren worden.”(11:12)

De drie vrienden waren wijze mannen en ze weten veel wetenswaardigheden naar voren te brengen. En het is de moeite waard naar hun woorden te luisteren. Bijvoorbeeld het advies om God te zoeken: “Maar ik zou zelf God zoeken, en mijn woord tot God richten. Hij doet grote dingen, die niemand kan doorgronden; wonderen, die niet te tellen zijn. Hij geeft regen op de aarde, en zendt water op de velden, om de nederigen op een hoogte te plaatsen, om de treurende in een veilige vesting van heil te zetten.”(5: 8-11)
Even terzijde
Even terzijde: soms is het interessant om te zien wat zij niet deden. Ze gaan bijvoorbeeld niet in gebed! Ze vragen niet aan de HEERE of Hij hun raad wil geven. Ze hebben in hun wijsheid de antwoorden al klaar. Er is geen twijfel bij hen hoe de zaak in elkaar steekt. Job is een zondaar en wordt terecht gestraft. Als ze Job maar zover kunnen krijgen dat hij schuld belijdt, dan is er weer hoop. Ze kastijden Job met hun woorden, maar met de beste bedoelingen. Ze menen namens God te spreken. Ze hebben een sluitend theologisch standpunt. Ze hoeven ook God niet meer om raad te vragen. De zaak is toch duidelijk! Maar Job houdt ondertussen vast aan zijn onschuld. En terecht! Hij zegt: “Hoelang blijven jullie mijn ziel bedroeven, en mij met woorden verbrijzelen? Jullie hebben mij nu al tien keer schande aangedaan; jullie schamen je niet om mij zo hard te behandelen.”(19:2,3) Er is geen sprake van dat ik jullie gelijk zou geven; tot ik de geest geef, zal ik mijn oprechtheid niet van mij wegdoen. Ik zal aan mijn gerechtigheid vasthouden, en zal haar niet loslaten; mijn hart zal die in mijn dagen niet minachten.”( 27:5,6)

Het lijden van Job

Hoofdstuk 1: In welke tijd leefde Job?

“Het boek Job geeft ons een voorbeeld van de betrekking van een vroom mens met God. En dat buiten Israël, en zeer waarschijnlijk lang vóór Israël als volk bestond. We zien er, hoe God ten goede handelt ten behoeve van de mens, in deze wereld van boosheid. Maar ik twijfel er niet aan, tenslotte hebben we in dit boek ook een duidelijk beeld van Israël. De wegen van God, zoals ze ons worden voorgesteld in het boek Job, zijn volkomen duidelijk geworden in de geschiedenis van dat volk. “(Darby)

Het is belangrijk om vast te stellen in welke tijd Job leefde. Vooral ook om een juist beeld te krijgen waarom er een nauwe relatie is tussen Job en het volk Israël. Nog preciezer wat de verhouding is tussen het lijden van Job en het lijden van Israël. Ook de hoofdstukken waarin God Job ondervraagt, de hoofdstukken 38-41, zijn beter te begrijpen als we weten in welke tijd Job leefde. We weten dat Job wijd en zijd vermaard was om zijn rijkdom, zijn wijsheid en inzicht. Aan vee bezat hij zevenduizend schapen, drieduizend kamelen, vijfhonderd span runderen en vijfhonderd ezelinnen. Verder had hij een zeer groot aantal slaven, zodat deze man aanzienlijker was dan alle mensen van het oosten.(1:3) Je zou dus verwachten dat er veel over Job bekend is in de geschiedenis. Deze algemene opmerking is belangrijk om over na te denken, want nergens lezen we in de geschiedenisboeken over het bestaan van Job. Wat trouwens voor sommigen aanleiding is geweest om te denken aan een fictief verhaal. Ware het niet dat in Ezechiël de HEERE zelf naar drie rechtvaardigen verwijst, te weten Noach, Daniël en Job. In de Griekse versie van het boek Job, aan het einde, staat de volgende toevoeging: “Deze man (Job) wordt in het Syrische boek beschreven als wonend in het land Ausis, op de grens van Idumea en Arabië; en zijn naam daarvoor was Jobab; en hij, die een Arabische vrouw had genomen, verwekte een zoon wiens naam Ennon was. En hijzelf was de zoon van Zare, die een van de zonen van Esau was, en Bosorrha; zodat hij de vijfde was in afstamming van Abraham. En dit waren de koningen die heersten in Edom, over welk land hij ook heerste: eerst Balak, de zoon van Beor, en de naam van zijn stad was Dennaba; en na Balak Jobab,” enz. Hieruit concluderen vele Bijbelverklaarders dat deze Jobab identiek was met Job.

 

Er zijn in deze visie twee belangrijke elementen om nader te onderzoeken. Ten eerste de vraag of Job inderdaad van Ezau afstamt en ten tweede of Job inderdaad een afgeleide is van Jobab. Er zijn drie hoofdgedachten die ik voor het voetlicht wil brengen en waaruit ik dan een keuze zal maken, die in mijn optiek recht doet aan de geschiedenis van Job en die essentieel is om meer te begrijpen over zijn geschiedenis en de relatie die Job heeft met het volk Israël.
Overzicht drie gezichtspunten van de tijd waarin Job zou kunnen hebben geleefd :
1. De tijd van de aartsvaders Abraham, Izaäk en Jakob in ruime zin genomen
2. De tijd van de ballingschap
3. De tijd ongeveer 150 jaar vóór de aartsvaders

1. De tijd van de aartsvaders Abraham, Izaäk en Jakob in ruime zin genomen
De meeste rabbijnen ( en ook Bijbelleraren) plaatsen Job in de tijd van de aartsvaders. De lijn die de Septuaginta volgt is de lijn Abraham- Izaäk- Ezau- Zare- Ennon- Jobab. De rabbijnen menen dat Job een afstammeling is van Ezau. En dat hij geruime tijd na Abraham heeft geleefd. Je komt dan als snel uit op meer dan 250 jaar na de geboorte van Abraham. Ik zie belangrijke struikelpunten in deze theorie. Het is het zeer onwaarschijnlijk dat Job af zou stammen van Ezau. We kunnen denken aan de tekst: “Was Ezau niet de broer van Jakob? spreekt de HEERE. Toch heb Ik Jakob liefgehad,3en Ezau heb Ik gehaat.” Paulus verwijst daar ook naar in de brief aan de Romeinen.
Vanuit de geschiedenis van de nakomelingen van Ezau is er ook niets bekend dat er een man als Job geleefd zou hebben als nakomeling van hen. En dat zou je toch wel verwachten als een zo aanzienlijk man als Job in die tijd geleefd zou hebben. Job was immers de rijkste man van die tijd en wijd en zijn vermaard om zijn rijkdom, maar ook om zijn wijsheid.
Verder is een punt dat aandacht verdiend het feit dat in het hele boek Job met geen woord gerept wordt over de aartsvaders Abraham, Izaäk en Jakob. De leeftijd van Job die hij heeft bereikt speelt ook mee in onze zoektocht in welke periode Job geleefd heeft. Job leefde na zijn rampspoed nog 140 jaar. Stel dat Job bij aanvang van de rampspoed 70 jaar was , dan kom je uit op een totaal van 210 jaar. In de tijd dat de Septiaginta denkt dat Job geleefd zou hebben, kwamen die hoge leeftijden niet meer voor. En als Job toch in die tijd geleefd zou hebben, was dat een zeer opmerkelijk feit geweest, die wij zeker in de geschiedenis van het volk van Ezau teruggevonden zouden hebben.

 

2. De tijd van de ballingschap
Een andere theorie is dat Job geleefd zou hebben in de tijd van de ballingschap. Hier gelden opnieuw de bezwaren dat er uit de geschiedenis niets op wijst dat er in die tijd iemand als Job geleefd zou hebben. Zeker in die tijd zouden er tallozen bewijzen gevonden moeten zijn voor het bestaan van Job, maar die zijn er niet. Bovendien wordt er ook niet over de Thora gesproken, wat je in de tijd van de ballingschap bijna als vanzelfsprekend zou beschouwen. En ook hier is de afstamming vanuit het geslacht van Ezau een groot probleem. In de tijd van de ballingschap zou het wel helemaal verwonderlijk zijn dat er iemand uit het geslacht van Ezau zou zijn geweest waarvan God zou hebben getuigd dat er niemand op aarde was als Job. Het is ook opvallend dat de profeten met geen enkel woord hebben gesproken van Job als leeftijdgenoot. Bovendien was er in de van de ballingschap een grote haat vanuit Edom (Ezau) die zich manifesteerde tégen het volk Israël.
3. De tijd ongeveer 150 jaar vóór de aartsvaders
Nu we de eerste twee mogelijkheden hebben onderzocht en als onwaarschijnlijk hebben bestempeld gaan we verder zoeken. Daarbij is het wél interessant dat de rabbijnen een verband hebben gelegd tussen de naam Job en Jobab. De eerste keer dat we de naam Jobab tegenkomen in de Bijbel is Genesis 10:29 Daar lezen we:
“ Joktan verwekte Almodad, Selef, Hazarmavet, Jerah, Hadoram, Uzal, Dikla, Obal, Abimaël, Sjeba, Ofir, Havila en Jobab. Zij allen waren zonen van Joktan. Hun woongebied reikte van Mesja tot in de richting van Sefar, het bergland in het oosten.”(Gen.10:26-30)
Het gezin van Joktan wordt uitgebreid beschreven. Dat is het eerste wat opvalt. Dertien zonen, waarvan Jobab de jongste is. Vergelijk dit met Job 42:11 “Al zijn broers en al zijn zusters en allen die hem vroeger gekend hadden, kwamen bij hem en gebruikten de maaltijd met hem in zijn huis.”
Laten we verder onderzoeken of dit de Jobab is die we zoeken. Jobab komt uit het geslacht van Sem, de oudste zoon van Noach. Sems zonen waren: Elam, Assur, Arfachsad, Lud en Aram. De lijn loopt dan verder via Aram. De zonen van Aram waren: Uz, Hul, Gether en Mas.
Job leefde in het land Uz, wat vermoedelijk is vernoemd naar bovengenoemde Uz,de zoon van Aram. De geslachtslijn loopt dan verder via Arfachsad. Hij verwekte Selah, en Selah verwekte Heber. Heber is de stamvader van de Hebreeërs. Bij Heber werden twee zonen geboren; de naam van de ene was Peleg, omdat in zijn dagen de aarde verdeeld is, en de naam van zijn broer was Joktan.
De vrienden van Job(ab) kwamen uit de (wijde) omgeving van Uz. Hun namen zijn ,ondanks verwoede pogingen, niet te traceren, wat een indirecte aanwijzing is dat we moeten zoeken in de tijd vér voor de aartsvaders. Zijn er verdere aanwijzingen te vinden voor de stelling dat Job(ab) waarschijnlijk leefde in een tijd ongeveer 150 jaar vóór Abraham? Ja die zijn er! Daarvoor kijken we naar de hoofdstukken 40 en 41 van het boek Job. Daarin wordt gesproken over de Behomoth en de Leviathan. Job kende de dieren die door God speciaal worden genoemd. Daaruit kunnen we de conclusie trekken dat Job waarschijnlijk niet zo heel lang ná de zondvloed leefde en verhalen van zijn ouders en grootouders kende. Sem leefde trouwens ook nog tijdens het leven van Job, dus er was informatie uit de eerste hand.
De Behomoth leefde in de omgeving van de Jordaan, wat aangeeft dat het land Uz daar niet ver vandaan lag. Volgens een studie van prof. dr. M.J. Paul moeten we bij de Behomoth en de Leviathan denken aan dino’s of draken. Deze hebben niet miljoenen jaren voor het ontstaan van Israël geleefd, maar tijdens het leven van Sem!
Wat er verder voor pleit dat de Jobab van Genesis 10 wordt bedoeld is de taal die in het Bijbelboek Job wordt gebruikt. Er komen woorden in voor die klaarblijkelijk gebruikt werden in een tijd die vóór Abraham gebruikelijk was. Ook de kennis die zowel Job als de drie vrienden bezitten, pleiten ervoor dat we te maken hebben met een tijd die dicht bij het leven van Sem heeft gelegen.

 

Leefomstandigheden:

Als we verder letten op de leefomstandigheden die we in het boek Job tegenkomen valt het op dat er zaken worden genoemd die op zijn minst opmerkelijk zijn. Het heeft er alle schijn van dat we te maken hebben met een tijdsperiode waarin de aarde aan het herstellen was van de verwoestende zondvloed. Zo spreekt Job over bijzondere gebeurtenissen die hij op beeldende wijze laat spreken: “Hij verplaatst bergen, zonder dat men het merkt, Hij keert ze om in Zijn toorn. Hij schudt de aarde van haar plaats, zodat haar pilaren wankelen.”(Job 9:5 en 6) Het klimaat lijkt ook anders te zijn, dan wat thans gebruikelijk is in de omgeving van de Jordaan. De beschrijving van de wilde stromen van de Jordaan, die getekend worden bij de beschrijving van de Behemoth laat een veel imposantere Jordaan zien dan thans het geval is. Ook de ijsvorming is anders. In het zesde hoofdstuk van Job vergelijkt Job zijn drie vrienden met stromende beken die donker zijn van ijs, waarin de sneeuw zich verbergt en als het weer warm wordt drogen zij op van hun plaats.(6:16) Job refereert aan omstandigheden die behoorlijk verschillen met de huidige omstandigheden.
Ook de kracht van de slagregens duidt op een ander klimaat. Dit vinden we terug in hoofdstuk 37, waar sprake lijkt te zijn van wervelstormen en wellicht tsunami’s
“Want Hij zegt tegen de sneeuw: Wees op de aarde. Ook tegen de slagregen van de regen; en dan is er de slagregen van Zijn sterke regens.”(Job 37:6) Uit Zijn kamer komt de wervelwind, en van de verstrooiende winden komt de kou. Door de adem van God geeft Hij ijs, zodat de brede wateren verstijven. Ook maakt Hij de wolken zwaar van vocht; Hij spreidt de wolk van Zijn licht uit.”(Job 37:9-11) “Het water wordt hard als een steen, en het oppervlak van de watervloed raakt vastgevroren.”(Job 38:30) “God bedwingt de wateren, en stromen vallen droog, laat hij ze gaan, dan ontwrichten ze de aarde.”(Job 12:15) De aarde wordt ontwricht door de kracht van het water. Daarbij kunnen we o.a. denken aan tsunami’s.

 

Zeemonsters:
“Ben ik soms een zee, of een zeemonster,(tannin) dat U een wacht om mij heen zet?”(Job 7:12)

Job spreekt over zeemonsters. Vermoedelijk moeten we denken aan de Middellandse Zee waar deze dieren voor kwamen. Of Job dit verschijnsel kende uit eigen ervaring of uit verhalen van zijn voorouders, weten we niet. Wel kunnen we aannemen dat deze zeemonsters tegelijk met de mensheid leefden. Verder spreekt Job over de Leviathan, de koning van de jonge dieren. Dit dier is zo imposant dat vele uitleggers in arren moede hem maar vergeestelijkt hebben. Toch is dit niet juist. Uit de precieze beschrijving door de HEERE, blijkt dat dit een schepsel is van God. God noemt hem zelfs de koning van de jonge dieren. Het is ook aannemelijk dat er tevens een geestelijke betekenis in dit schepsel is, namelijk een afbeelding van satan, de draak. Over de draak, de oude slang, de satan wordt veelvuldig gesproken in het boek Openbaring. Kijken we naar de beschrijving door de HEERE van de Leviathan dan kunnen we concluderen dat dit op geen van ons bekende schepsels wijst. Niet op het nijlpaard, niet op de olifant. Nee, het is een uniek schepsel, die wij thans niet meer tegenkomen. Daarom lijkt het er sterk op dat we te maken hebben met een dinosaurus. Een dier dat in de voortijd leefde en nog uit overlevering bekend was bij Job en zijn vrienden. U vind de volledige beschrijving van de Leviathan in de hoofdstukken 40 en 41 van het boek Job.

Samenvattend:

Samenvattend kies ik er voor om het leven Job te plaatsten in een tijd die ongeveer anderhalve eeuw vóór Abraham zal zijn geweest. Een tijd waarin het klimaat nog sporen vertoonde van het herstel van de aarde, na de zondvloed. Een tijd waarin heel veel kennis van de natuur en van het heelal aanwezig was. Een tijd waarin Sem nog leefde. Een tijd waarin er via overlevering nog kennis was van de dieren in de voortijd. Een tijd waarin de kennis van God nog nadrukkelijk aanwezig was.

Als mijn conclusie juist is , dan was er In de tijd van Abraham dus kennis van de Levende God. We kunnen het geestelijk leven van Abraham voordat hij naar Israël geroepen werd dan ook beter plaatsen, als we bedenken dat mede via een man als Job geloof werd gevonden in de toenmalige wereld.
De namen van de vrienden kunnen we niet terug vinden in deze periode, maar ze zijn gegeven om duidelijk te maken dat we met een wérkelijke geschiedenis te maken hebben. Dat er later in de geschiedenis “naamgenoten” opduiken wil niet zeggen dat we in die periode naar het bestaan van Job moeten zoeken.

Als we kunnen aannemen dat Job inderdaad de zoon van Joktan is dan kunnen we de volgende stelling hanteren: Job is de geestelijke vader van het volk Israël!

Psalm 118: (1)

 

“Loof de HEERE, want Hij is goed ,want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.”

 

We vinden dezelfde oproep als in Psalm 115. Hier is de toon toch iets anders. Het is een dringend áppel om toch vooral de HEERE te volgen.

Om Jezus te volgen. Het is een áppel om te zien op de bewogenheid van de HEERE met Zijn volk.

 

De HEERE is een Helper en een Hoorder

“Uit de benauwdheid heb ik tot de HEERE geroepen, de HEERE heeft mij verhoord en in de ruimte gezet.”

 

Allereerst letten we op de prachtig belofte die hier wordt gegeven. Wat de psalmdichter heeft meegemaakt, en wat hij kan getuigen vanuit zijn eigen leven, dat geldt onverminderd ook voor ons.

Ook wij mogen weten dat we in de benauwdheid altijd op Gods hulp mogen rekenen. Hij laat ons nooit in de steek.

 

In de geschiedenis van de zeer goddeloze koning Manasse  leren we de overweldigende vergevende liefde van God kennen. Wij zouden deze man allang hebben afgeschreven. Wij zouden helemaal niets met zo’n man meer te maken willen hebben, na al zijn gruwelijke daden. Maar God heeft hem niet losgelaten. De HEERE bracht Manasse “in de benauwdheid.” En toen Manasse in zijn benauwdheid tot de HEERE riep en zich vernederde voor Zijn aangezicht, toen hoorde God hem. En heeft Manasse tot het inzicht gebracht dat de HEERE God is en niemand anders.

“Maar toen Hij hem benauwde, trachtte hij het aangezicht van de HEERE, zijn God, gunstig te stemmen; hij vernederde zich diep voor het aangezicht van de God van zijn vaderen, en bad tot Hem. En Hij liet Zich door hem verbidden, verhoorde zijn smeekbede, en bracht hem terug in Jeruzalem, in zijn koninkrijk. Toen erkende Manasse dat de HEERE God is.”

2 Kronieken 33: 12,13

In de benauwdheid redt de HEERE ons. Hij hoort ons, Hij ziet ons en Hij kent ons. Maar het is beter om niet in die benauwdheid te komen.

Psalm 77:

We kunnen de psalm vanuit verschillende kanten bekijken. Vanuit individueel perspectief. We zien dan iemand die er helemaal doorheen zit. Bijna tegen depressief aan. Gaandeweg de psalm verandert de donkerte. Er komt uitzicht op de God die wonderen doet.
We kunnen de psalm ook bekijken vanuit het perspectief dat het hier gaat om een Israëliet die God volkomen is toegewijd, maar die ziet dat God Zijn volk lijkt te hebben verlaten. De vraag klinkt dan door: Heeft God Zijn volk verstoten?
Bij de behandeling van de psalm zullen wisselend beide perspectieven aan bod komen.

Psalm 76

God voelt zich thuis in Juda . Als geen ander kent Hij de geschiedenis van Zijn volk. hij heeft de vreugde ervaren als ze Hem dienden. hij heeft het verdriet ervaren als ze Hem verlieten. Hij is benauwd geweest als Zijn volk werd vervolgd, geslagen en geminacht.

God zelf is de legeraanvoerder van Israël. Zijn Naam is schitterender en machtiger dan de roofzuchtige bergen, symbool van de vijanden van Israël.

Niemand is opgewassen tegen de kracht van de Messias van Israël.

 

uit:  De liefde van Jezus in de Psalmen, deel vier