Job en de valse beschuldigingen van Elifaz deel 10

“Is het een vreugde voor de Almachtige dat jij rechtvaardig bent?”(Elifaz)
Uit de omstandigheden van Job is voor Elifaz echter zonneklaar dat Job schuldig is. Hij meent het Godsbestuur te kunnen doorgronden. Als het goed gaat in je leven is dat een zegen van God en als het slecht gaat in je leven is dat jouw eigen schuld. Zien we hier ook iets in van een welvaartsevangelie? Elifaz weet het zeker, Job moet wel zwaar gezondigd hebben. En wat gaat hij dan doen? Na lang nadenken komt hij tot een conclusie die in zijn ogen wel moet kloppen. Die conclusie is dat het vroegere leven van Job wel heel anders moet zijn geweest dan dat het leek. Hij moet wel zwaar gezondigd hebben, anders kan dit enorme lijden Job nooit zijn overkomen. God moet wel heel erg boos op Job zijn. Kennelijk heeft God de onoprechtheid van Job doorzien en straft hem op een wijze die ontzag wekt. En is het niet daarom dat Elifaz het leven van Job tegen het licht houdt en anders tegen zijn vriend aankijkt? Elifaz gaat in zijn derde toespraak echter wel héél erg ver in zijn beschuldigingen aan Job. En in het verlengde daarvan doet hij ernstig tekort aan God zelf. Laten we de volgende woorden van Elifaz eens de revue passeren. “Is het een vreugde voor de Almachtige dat jij rechtvaardig bent; of winst dat jij je wegen vervolmaakt? Is het omdat je godvrezend bent dat Hij je bestraft, dat Hij met je in het gericht komt? Is je slechtheid niet groot, en zijn je ongerechtigheden niet eindeloos? Want je hebt zonder reden van je broeders een onderpand genomen, en je hebt de kleding van naakten uitgetrokken. Aan de vermoeide gaf je geen water te drinken, en je hebt de hongerige brood onthouden. Maar was er een man met macht, voor hem was het land, en een aanzienlijk persoon woonde er. Weduwen heb je met lege handen weggestuurd, en de armen van de wezen werden verbrijzeld. Dáárom zijn er strikken rondom je, en word je plotseling door schrik overmand.(22:3-10)

Elifaz vraagt dus eerst of het een vreugde voor de Almachtige is of Job rechtvaardig is. Hier proeven we iets van de afstandelijke wijze waarop Elifaz over God spreekt. Een godsbeeld van een onbewogen God die straft als mensen in de fout gaan en onbewogen is over hun lot. Is het een vreugde voor God als een mens rechtvaardig voor Hem leeft? Het antwoord is volmondig JA. Ja, het is een vreugde voor God als een mens rechtvaardig leeft. En Job leefde rechtvaardig voor God. En was daarover immens blij. Hoe zei God het ook al weer: “Hebt u ook acht geslagen op Mijn dienaar Job? Want er is niemand op de aarde zoals hij, een vroom en oprecht man, hij is godvrezend en keert zich af van het kwaad.”(1:8) Elifaz giet verder in zijn tirade regelrechte leugens uit over het leven van Job. Het rechtvaardige leven van Job wordt geloochend. Leugens alsof hij broeders een onderpand zou hebben onthouden, kleding van naakten zou hebben uitgetrokken, de hongerige brood zou hebben onthouden. Weduwen met lege handen zou hebben weggestuurd. De armen van wezen zou hebben verbrijzeld. “Is je slechtheid niet groot, en zijn je ongerechtigheden niet eindeloos? Want je hebt zonder reden van je broeders een onderpand genomen, en je hebt de kleding van naakten uitgetrokken. Aan de vermoeide gaf je geen water te drinken, en je hebt de hongerige brood onthouden. Maar was er een man met macht, voor hem was het land, en een aanzienlijk persoon woonde er. Weduwen heb je met lege handen weggestuurd, en de armen van de wezen werden verbrijzeld.”(22:5-9)

Het is verbijsterend hoe Elifaz in zijn derde rede tekeergaat tegen Job. Valse beschuldigingen, die nergens op gebaseerd zijn. Onredelijke argumenten. Leugens die Job als een kastijding van zijn ziel zal hebben ervaren. En dat terwijl hij lichamelijk zwaar lijdt en op de puinhopen van zijn leven zit. Zonder kinderen, zonder hoop. Zonder de hulp van zijn vrouw, die walgt van zijn adem. Met het graf voor ogen. Bedenk dat mijn leven een ademtocht is; mijn oog zal niet opnieuw het goede zien. Het oog van degene die mij nu ziet, zal mij niet meer waarnemen. Uw ogen zullen op mij zijn, maar ik zal er niet meer zijn. En waar is de vertroostende hand van God?(7:7,8)
Kern van de foute gedachtegang van de drie vrienden:
Hoe kunnen we nu tot de kern doordringen van de foute gedachtegangen van de vrienden. De vrienden hebben een eigen theorie bedacht waarin God de goede mensen zegent en de slechte straft. Een sluitende gedachte, die zij op allerlei manieren bewijzen. Zij menen dat hun redeneringen ook Gods gedachten zijn. Ze presenteren dit ook als Gods gedachten. Ze zijn er van overtuigd dat God hetzelfde denkt als zij.
En in die gedachte zit een valkuil waar we allemaal voor moeten oppassen. Soms zijn we zo overtuigd van ons eigen gelijk dat er geen ruimte meer is in ons denken, dat God het misschien wel heel anders ziet. En dat kan best wel een schok voor ons zijn. Het is waar dat God goede mensen zegent en de goddeloze mensen straft, maar dat is nog niet altijd zichtbaar tijdens het aardse leven. Het lijkt soms wel het tegenovergestelde. Dat laat Jezus ook zien in de geschiedenis van de rijke man en de arme Lazarus. Een bedelaar die tijdens zijn leven onder de zweren zat, net als Job! “En er was een zekere bedelaar, van wie de naam Lazarus was, die voor zijn poort neergelegd was, en die onder de zweren zat. En hij verlangde ernaar verzadigd te worden met de kruimeltjes die van de tafel van de rijke man vielen; maar ook de honden kwamen en likten zijn zweren. Het gebeurde nu dat de bedelaar stierf en door de engelen in de schoot van Abraham gedragen werd. En ook de rijke man stierf en werd begraven. En toen hij in de hel zijn ogen opsloeg, waar hij in pijn verkeerde, zag hij Abraham van ver en Lazarus in zijn schoot.”( Lukas 16:20-23) Wat echter wel triest is, dat Elifaz zich gaat bedienen van regelrechte leugens over Job. Deze beschuldigingen zullen Job diep getroffen hebben. En misschien was dit ook wel de bedoeling van Elifaz. Zo gaat Elifaz van kwaad tot erger. We zien hier ook al de contouren van wat Jezus, de Rechtvaardige vele eeuwen later zal overkomen. De leiders van Israël zoeken voortdurend Hem te beschuldigen van onrecht. Terwijl Hij niets anders dan goed deed.

Elifaz was een zeer geleerd man. Hij wist heel veel over God en over Zijn bestuur te vertellen. En toch zat hij er volkomen naast. Hij presenteert een leugen over Gods beleid als de waarheid. En het wordt hem zwaar aangerekend door de HEERE! “Nadat de HEERE deze woorden tot Job gesproken had, gebeurde het dat de HEERE tegen Elifaz, de Temaniet, zei: Mijn toorn is ontbrand tegen u en tegen uw twee vrienden, want u hebt niet juist over Mij gesproken, zoals Mijn dienaar Job.”(42:7)

Job en zijn vrienden / deel negen

“Als jij , Job, je bekeert tot de Almachtige, zal je gebouwd worden. Doe het onrecht ver weg van je tent.”(Elifaz)

 

Na een week lang gezwegen te hebben, gehuild te hebben, verbijsterd te zijn geweest en nagedacht te hebben beginnen de vrienden te spreken. De drie vrienden komen er heel slecht af in de beleving van veel mensen die de geschiedenis van Job kennen. Hun redenering vinden ze bekrompen. Ze zijn slechte troosters. Ze zeggen precies de dingen die ze niet moeten zeggen. En dat is ook zo. Toch moeten we niet vergeten dat zij de moeite hebben genomen om naar Job toe te gaan. Hun meeleven was oprecht. Hun pijn over het lijden van Job was oprecht. En ze waren vrienden van Job. Het waren meer dan bekenden van elkaar. Ze waren vrienden! Bovendien willen ze Job helpen.
Hun basisgedachte is echter fout, hoewel niet geheel onbegrijpelijk. Ze redeneren als volgt: Job zit in de ellende, die ellende moet wel het gevolg zijn van een grote zonde van Job. Als Job die zonde belijdt voor God, zal God hem vergeven en geneest God hem. Elifaz begint met het zoeken van een verklaring. Hij zegt: “Je woorden hebben degene die struikelde, opgericht, en de knikkende knieën heb je sterk gemaakt. Maar nu overkomt het jezelf, en je bezwijkt; het treft je, en je wordt door schrik overmand. Is je vrezen van God dan niet je verwachting, de oprechtheid van je wegen je hoop?”( 3:4-6) Elifaz twijfelt aan de geloofwaardigheid van Job. Je hebt wel mooi gesproken, maar nu het er op aan komt bezwijk je direct. Heeft Elifaz hier een punt? We weten dat het niet zo is. We weten dat Job volkomen oprecht gehandeld heeft. We weten dat Job altijd Gods aangezicht heeft gezocht. We weten dat Job een bidder was. Maar Elifaz ziet aan wat voor ogen is. Hij ziet de ellende van Job. En zijn conclusie is helder, maar onbarmhartig. Elifaz verwijt Job zelfs zijn onoprechtheid. Moet je nagaan, hoever Elifaz er naast zat.

Zelfreflectie:
En dit is een goed punt voor zelfreflectie. Hoe onbarmhartig en haastig is vaak ons eigen oordeel over de medemens. Zonder dat we op alle facetten van iemand in beeld hebben, is ons oordeel al klaar. In ieder van ons zit een “Elifaz” verborgen.
Beschuldigingen van Elifaz
Luisteren we nog even verder naar de beschuldigingen van Elifaz aan het adres van Job: “Denk er toch aan: wie is ooit als onschuldige omgekomen, en waar zijn er ooit oprechten uitgeroeid?”( 4:7) Het eerste deel is waar. Er is nooit een onschuldige omgekomen. Ieder mens is schuldig. Het tweede deel van de zin van Elifaz is niet waar. Er zijn in de geschiedenis velen oprechten van hart uitgeroeid.
“Maar zoals ik gezien heb: zij die onrecht ploegen en moeite zaaien, oogsten dat ook.”(4:8) Deze woorden bevatten de waarheid. Zoals Elifaz het gezien heeft klopt dit. Zij die onrecht zaaien, zullen dat oogsten. In Psalm 7:15 wordt over de goddeloze gesproken die zwanger is van kwaad en leugen zal baren. De Spreukendichter zegt: “wie onrecht zaait , zal onheil oogsten” Jesaja spreekt over de goddelozen als mensen die op holle woorden vertrouwen en valse dingen spreken. Ze zijn zwanger van onheil, ze baren ongerechtigheid. Hosea zegt: U hebt goddeloosheid geploegd ,onrechtvaardigheid geoogst, leugenvrucht gegeten. En Paulus schrijft aan de Galaten: “Dwaal niet, want wat een mens zaait zal hij ook oogsten.” De woorden van Elifaz zijn waar, maar ze zijn niet van toepassing op Job. Want Job was geen goddeloze, maar een rechtvaardige. Woorden kunnen op zich dus wel waar zijn, maar verkeerd toegepast zijn ze een dubbele leugen. En dit typeert de redeneringen van Elifaz. In het vervolg van het boek Job zien we afwisselend de aanvallen van de vrienden en de verdediging van Job. En zoals dat gaat tussen mensen wordt het debat gaandeweg steeds scherper. Job blijft zijn onschuld naar voren brengen, de vrienden hameren steeds feller op het belijden van de schuld van Job. Het scherpst van de drie vrienden is Elifaz, maar de twee andere vrienden zijn ook niet mals in hun oordeel. Zo zegt Bildad: “de hoop van de huichelaar vergaat.”(8:13). Met andere woorden Job jij bent die huichelaar. Bekeer je. En Zofar zegt: “Dan zou een verstandeloos mens verstandig worden en het veulen van een wilde ezel als mens geboren worden.”(11:12)

De drie vrienden waren wijze mannen en ze weten veel wetenswaardigheden naar voren te brengen. En het is de moeite waard naar hun woorden te luisteren. Bijvoorbeeld het advies om God te zoeken: “Maar ik zou zelf God zoeken, en mijn woord tot God richten. Hij doet grote dingen, die niemand kan doorgronden; wonderen, die niet te tellen zijn. Hij geeft regen op de aarde, en zendt water op de velden, om de nederigen op een hoogte te plaatsen, om de treurende in een veilige vesting van heil te zetten.”(5: 8-11)
Even terzijde
Even terzijde: soms is het interessant om te zien wat zij niet deden. Ze gaan bijvoorbeeld niet in gebed! Ze vragen niet aan de HEERE of Hij hun raad wil geven. Ze hebben in hun wijsheid de antwoorden al klaar. Er is geen twijfel bij hen hoe de zaak in elkaar steekt. Job is een zondaar en wordt terecht gestraft. Als ze Job maar zover kunnen krijgen dat hij schuld belijdt, dan is er weer hoop. Ze kastijden Job met hun woorden, maar met de beste bedoelingen. Ze menen namens God te spreken. Ze hebben een sluitend theologisch standpunt. Ze hoeven ook God niet meer om raad te vragen. De zaak is toch duidelijk! Maar Job houdt ondertussen vast aan zijn onschuld. En terecht! Hij zegt: “Hoelang blijven jullie mijn ziel bedroeven, en mij met woorden verbrijzelen? Jullie hebben mij nu al tien keer schande aangedaan; jullie schamen je niet om mij zo hard te behandelen.”(19:2,3) Er is geen sprake van dat ik jullie gelijk zou geven; tot ik de geest geef, zal ik mijn oprechtheid niet van mij wegdoen. Ik zal aan mijn gerechtigheid vasthouden, en zal haar niet loslaten; mijn hart zal die in mijn dagen niet minachten.”( 27:5,6)

Job vervloekt zijn geboortedag – deel 8

“Daarna opende Job zijn mond en vervloekte zijn geboortedag.”(3:1)

 

Na een week lang samen met zijn vrienden gezeten te hebben op de puinhopen van zijn leven, in zak en as, komt het nu tot een uitbarsting. Een uitbarsting van intens verdriet. Job is een gebroken man. Neer gebeukt in de ellende. Alle hoop in zijn leven is vervlogen. En ook al kunnen we schrikken van de uitroep van Job die zijn geboortedag vervloekt, toch kunnen we met hem meevoelen. Later in de geschiedenis zien we trouwens hetzelfde gebeuren bij de profeet Jeremia, die ook zijn geboortedag vervloekt. Hij zegt: “Wee mij, mijn moeder, dat u mij gebaard hebt, een man van onenigheid en een man van ruzie voor heel het land. Ik heb niets uitgeleend en men heeft mij niets uitgeleend, toch vervloekt ieder van hen mij.”( Jeremia 15:10) “Vervloekt is de dag waarop ik geboren ben. De dag waarop mijn moeder mij gebaard heeft, laat die niet gezegend zijn.”(Jeremia 20:14) En onze Heiland zegt over Judas, de verrader:” “De Zoon des mensen gaat wel heen, zoals over Hem geschreven staat, maar wee de mens door wie de Zoon des mensen verraden wordt! Het zou goed voor die mens zijn, als hij niet geboren was.”(Markus 14:21)

Job vervloekt zijn geboortedag, omdat zijn leven een verschrikkelijke mislukking lijkt te zijn geweest. Een zinloos bestaan. En hoe dicht komt dat bij onszelf als we zelf in de ellende zitten! We raken gedeprimeerd. Wat is de zin van het leven? En daar komt nog een element bij van onbestemde angst, die elk mens bij zich draagt, namelijk: hoe zal de toekomst zijn? Die angst droeg Job ook bij zich. Job eindigt zijn jammerklacht met : “Want wat mij angst aanjoeg, is tot mij gekomen; dat waarvoor ik beducht was, is mij overkomen. Ik ben niet gerust en ik ben niet stil, ik heb geen rust, er is onrust gekomen.”(3: 25 26) In Job leefde die onbestemde angst. Dat lezen we aan het begin van het boek : “Het gebeurde dan, als de dagen van de maaltijden voorbij waren, dat Job hen bij zich riep en hen heiligde. Hij stond ’s morgens vroeg op en bracht brandoffers, voor ieder van hen één, want Job zei: Misschien hebben mijn kinderen gezondigd en God in hun hart vaarwel gezegd. Zo deed Job alle dagen.” (1:5 6) Angst voor zijn kinderen, die misschien gezondigd hadden. Angst voor de dingen die Job om zich heen zag. Hij leefde ook in een tijd waarin veel mensen de HEERE niet dienden. Job leefde een rechtvaardig leven, maar zag om zich heen ook veel onrechtvaardigheid. In de vervloeking van zijn geboortedag zit een diepe teleurstelling over de gang van zijn leven. Juist hij, die alles in zijn leven afstemde op God en Zijn geboden, juist hem treft dit lot. Hoe kan dit? Het zijn toch de goddelozen die straf verdienen en de rechtvaardigen zegen? Er is onrust in mijn hart gekomen, zo besluit Job. Onrust over al het leed wat mij is overkomen. Spoedig zal hij sterven, zo is zijn stellige overtuiging. Wat is de zin van het leven? Wat is de zin van mijn leven? Maakt het dan geen verschil of iemand rechtvaardig leeft of goddeloos leeft? Die gedachte teistert het hart van Job. Het is ook deze vraag die we tegenkomen in Psalm 73, waar het gaat over de voorspoed van de goddelozen. Moeiten kennen ze niet, ze leven onbekommerd en zijn gelukkig. Job verwoordt dit fenomeen uitvoerig als hij zegt: “Waarom leven de goddelozen, worden zij oud, en wordt zelfs hun vermogen groot? Hun nageslacht is blijvend bij hen en met hen, en hun nakomelingen zijn voor hun ogen. Hun huizen hebben vrede en zijn zonder angst, en de roede van God is niet op hen. Zijn stier bespringt en mist niet; zijn koe kalft en heeft geen misdracht. Zij laten hun jonge kinderen gaan als een kudde, en hun kinderen huppelen. Zij verheffen hun stem met de tamboerijn en de harp, en zij verblijden zich op het geluid van de fluit. Zij slijten hun dagen in het goede; en in een ogenblik dalen zij af in het graf.”(21: 7-13)

De vraag die we in het vervolg te zien krijgen als de drie vrienden beginnen met hun zienswijze op het leed wat Job overkomt is: “De rechtvaardige wordt gezegend, de goddeloze bestraft” en dus heeft Job ernstig gezondigd, anders was hem dit niet overkomen.
En het antwoord van Job zal steevast zijn: Ik ben rechtvaardig, maar God is mijn tegenstander geworden, en tóch hou ik van Hem. Job vervloekt zijn geboortedag. Hij komt daar echter later zelf op terug. Hij erkent dat wat hij zegt in onverstand gesproken is. “Weeg mijn verdriet en mijn boosheid, leg mijn lijden erbij in de weegschaal: 3zwaarder is het dan het zand bij de zee. Daarom waren mijn woorden zo roekeloos.”(6:2 3) Maar hij zegt ook dat hij goedertierenheid had verwacht van zijn vrienden. ”Wie wanhopig is, mag van zijn vriend goedertierenheid verwachten.”(6:14)
Als iemand er helemaal doorheen zit, mag je goedheid verwachten van je vrienden. Een wijze les voor ons allen.

Het lijden breekt Job – deel zes

 

“Toen antwoordde de satan de HEERE en zei: Huid voor huid! Alles wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven. Steek Uw hand maar eens uit en tref zijn beenderen en zijn vlees. Voorwaar, hij zal U in Uw aangezicht vaarwel zeggen.”(2: 4 5)

 

De grote tegenstander van God kent de mens maar al te goed. Hij is wreed in zijn gedachten en zal de mens nooit en te nimmer sparen en zal hem treffen waar hij maar kan. Het is een huiveringwekkende tegenstander. Zoals we al eerder schreven bij de eerste weddenschap : HEERE ga alstublieft niet in op deze weddenschap. En nu met te meer klem; HEERE doe het niet. Ook al weten we dat de HEERE het wél zal doen. “En de HEERE zei tegen de satan: Zie, hij is in uw hand, maar spaar zijn leven.”(2:6) De enige restrictie die de HEERE aan satan geeft is dat het leven van Job gespaard moet worden. Job zal getroffen worden door een verschrikkelijke ziekte, die weliswaar niet zijn leven zal kosten, maar die hem zal breken. En daarenboven zal Job in de overtuiging gaan leven dat God een tegenstander voor hem is geworden. “Als mijn hoofd zich opheft, jaagt U op mij als een felle leeuw.”(10:16) “Hij heeft Zijn toorn tegen mij laten ontbranden, en mij tegenover Hem beschouwd als één van Zijn vijanden.”(19:11) Waarom weet Job niet. Job houdt vast aan zijn liefde voor Zijn Schepper, ondanks alles. En hij houdt vast aan zijn rechtvaardigheid. Hij heeft God altijd met een oprecht hart gediend, en zal dat staande houden. Ondanks de aanvallen die hij straks zal verduren van zijn vrienden.

De satan slaat Job met verschrikkelijk zweren. Over zijn hele lichaam. En Job neemt een potscherf om zich daarmee te krabben. Dag en nacht ellende. Om te huilen. De vrouw van Job kan het niet meer aanzien. Jouw vroomheid heeft je niets geholpen zegt ze tegen haar man. “Zeg God vaarwel en sterf” is haar advies. Voordat iemand zegt: wát een waardeloze en respectloze reactie , bedenk dat ook de vrouw van Job alle ellende over zich heeft zien heengaan. Ook zij heeft haar prachtige leven in rook zien opgaan. Ook zij heeft haar tien kinderen verloren. Ook zij zal denken: God waar bent U nu? Waarom doet U dit? We lezen in het boek verder niets over een oordeel dat de HEERE velt over de vrouw van Job. De reactie van zijn vrouw doet Job evenwel heel veel pijn. God vaarwel zeggen? Dát nooit, denkt Job. Dat zou nog eens dwaas zijn. Ik heb immers alles van God gekregen. En hier leren we Job ten voeten uit kennen als een échte vriend van God. Zijn leven met de HEERE was geen uiterlijke godsdienst, maar een diep doorleefde gemeenschap met Hem. De reactie van Job is bewonderingswaardig. Hij wijst eerst zijn vrouw terecht om haar reactie, die hij dwaas vindt. En dan prijst hij God. Zouden we het goede accepteren en het kwade niet? Zoals de psalmdichter dat later als volgt verwoordt: “Uw goedertierenheid is immers beter dan het leven; daarom zullen mijn lippen U prijzen.”( Psalm 63:4)

Job zondigt met deze reactie met zijn lippen niet. Velen denken daarbij: maar wél met zijn hart. Dat is echter speculatief. Het kán, maar het kán evengoed niet. En laten we maar van het laatste uitgaan. Van satan lezen we verder niets meer in het boek Job. Al is hij wel op de achtergrond aanwezig en volgt hij alles met argusogen. De drie vrienden van Job horen van het leed dat hun vriend is overkomen. Hun reactie is oprecht. Ze gaan vanuit hun woonplaats op weg naar hun vriend om hem te troosten. Zij zullen evenals wij verbijsterd zijn geweest over het leed wat Job is overkomen. Ze zijn werkelijk met stomheid geslagen. En als ze bij Job zijn aangekomen, dan herkennen ze hem nauwelijks. Ze huilen. Ze zitten bij Job een volle week zonder een woord te zeggen. Ze beseffen dat woorden nu niet op hun plaats zijn. Tot op dit moment zijn de vrienden waarlijk vrienden. Ze hebben voorheen gelachen met Job, ze bewonderden Job om zijn oprechtheid en zijn leven met God. Nu huilen zij met hem in zijn onbeschrijflijk leed.

 

Job reageert op zijn lijden / deel 5

De HEERE heeft gegeven, de HEERE heeft genomen, de Naam van de HEERE zij geprezen

 

Het bovenkleed wat later door de priesters als heilige kleding wordt gedragen, van fijn linnen, wordt door Job als “teken van rouw” gescheurd. Job scheert zijn hoofd als teken van diepe rouw. Hij valt op de aarde en buigt. Hij buigt voor de Almachtige. Hij verootmoedigt zich voor de Schepper van hemel en aarde. Hij zegt dan ook: “Naakt ben ik geboren. Met niets ben ik begonnen en met niets zal ik ook eindigen. God geeft en God heeft het recht dat weer te ontnemen. En nu ik niets meer heb loof ik toch Mijn Schepper!” Paulus schrijft in de brief aan Timotheüs: ”Maar de godsvrucht is inderdaad een bron van grote winst, vergezeld van tevredenheid. Want wij hebben niets de wereld ingedragen, het is duidelijk dat wij ook niets daaruit kunnen wegdragen. Als wij echter voedsel en kleding hebben, zullen wij daarmee tevreden zijn. Maar wie rijk willen worden, vallen in verzoeking en in een strik en in veel dwaze en schadelijke begeerten, die de mensen doen wegzinken in verderf en ondergang.”(1 Timotheüs 6:6-10)

“De HEERE heeft gegeven en de HEERE heeft genomen; de Naam van de HEERE zij geloofd!”.
Woorden die later door talloze mensen op de lippen is genomen als zwaar leed iemand treft. Als een geliefd mens ons is ontvallen. Job is de eerste die dit heeft uitgesproken. Vragen te over bij Job. Maar hij vertrouwt op God. Begrijpen doet hij het niet. Verbijsterd door verdriet. En toch geeft hij God niet de schuld. Hij zegt niet: “God waar was u? Waarom heeft U niet ingegrepen? “ Job werpt zich op de grond in aanbidding voor God en zegt: “Geprezen zij de Naam van JWHW!” Wij kennen een lied wat veel wordt gezongen en het refrein is ontleend aan Psalm 68: “Geprezen zij de Here, dag aan dag draagt Hij ons, die God is ons heil.”
Je moet wel heel veel van de HEERE houden en je moet Hem wel kennen, om dit te kunnen zeggen. De woorden van Job zijn indrukwekkend en tot troost voor velen die na hem hebben geleefd en zullen leven. Het verdriet is immens en dan te schuilen bij Hem die alles wat Hij heeft gegeven weer terugneemt, zonder te begrijpen waarom. Het is niet voor niets dat God de loftrompet over Job blies. En hoe reageert God op het verdriet en de aanbidding van Job? “De HEERE zei tegen de satan: Hebt u ook acht geslagen op Mijn dienaar Job? Want er is niemand op de aarde zoals hij, een vroom en oprecht man, hij is godvrezend en keert zich af van het kwaad. Hij houdt nog steeds vast aan zijn vroomheid, hoewel u Mij tegen hem opgezet hebt om hem zonder reden te verslinden.”(2:3)

De HEERE vraagt zelf aan de satan of hij gezien heeft dat Job trouw is gebleven. Het is trouwens opvallend dat satan kan beoordelen of Job inderdaad God trouw is gebleven. Hij kan niet in ons hart kijken, maar kan wél zien uit de manier waarop we leven, waarop we bidden, waarop we offeren, waarover we praten, of ons hart op God is gericht.

het onvoorstelbare lijden van Job

Stel je voor dat de geschiedenis van Job illustratief is voor elk leven. Waarom treft het kwade goede mensen? Het is de vraag die zo vaak is gesteld. Dat het kwaad slechte mensen treft kunnen we nog enigszins bevatten. Maar dat het kwaad goede mensen treft, dat doet pijn. Dat het kwaad kansloze mensen treft doet nog meer pijn. Dat het kwaad weerloze mensen treft vult ons naast pijn ook met woede. Waarom moet het kwaad Job treffen? Herinnert het leven van Job de satan niet aan zijn eigen verleden? Hoe hij was voordat hij had gezondigd. “Volmaakt was u in uw wegen, vanaf de dag dat u geschapen werd, totdat er ongerechtigheid in u gevonden werd. Vanwege uw schoonheid werd uw hart hoogmoedig, u richtte uw wijsheid te gronde vanwege uw luister.”(Ez.28:15 en 17)

De HEERE zegt tegen de satan dat Hij Zijn beschermende hand terugtrekt van alles wat Job bezit. Eerst een reflectie naar ons eigen leven. Is de situatie voor ons eigen leven zoveel anders als voor Job? Alles wat wij bezitten hebben wij gekregen vanuit Gods goedheid. Maar op die rijkdom kunnen wij geen aanspraak maken. God heeft de macht en het recht om die rijkdom ons te ontnemen. De oorzaak van het lijden van Job is niet zijn falen in het geloof. Is niet zijn gebrek aan vertrouwen. Is ook niet zijn gebrek aan kennis over God. De oorzaak van zijn lijden is juist zijn onwankelbaar geloof. Is juist zijn hoop op de levende God die ziet en redt. Later zal de Psalmdichter dit als volgt verwoorden:
“Ú ziet het wél , want U aanschouwt de moeite en het verdriet, opdat men het in Uw hand geeft; op Ú verlaat de arme zich, U bent geweest een Helper van de wees.”(Psalm 10:14)
We gaan verder met het verhaal. Hoe gaat satan het lijden van Job invullen? Ziet satan Job als de achilleshiel van Gods beleid. Als Job instort heeft hij dan gewonnen? God had gezegd dat hij hem alles mocht afnemen behalve zijn leven. Nu gaat satan dat op zijn wijze invullen. Alles gaat hij Job afnemen.

“Er was nu een dag, toen zijn zonen en zijn dochters aten en wijn dronken in het huis van hun broer, de eerstgeborene, dat er een bode bij Job kwam en zei: De runderen waren aan het ploegen en de ezelinnen naast hen aan het weiden. Toen deden de Sabeeërs een inval en namen ze mee, en ze sloegen de knechten met de scherpte van het zwaard; en ík ben maar als enige ontkomen om het u te vertellen.”(1: 13-15)
De runderen (500 span) en ezelinnen (500) worden meegenomen door een roversbende. Dat is een grote klap voor de onderneming van Job. Maar het wordt noch veel erger, want de knechten van Job worden in koelen bloede vermoord. En voor Job kan ademhalen en trachten de gebeurtenissen op zich te laten inwerken, wat eigenlijk al te veel is voor een mens om te kunnen dragen, komt de volgende bode er al aan. “Terwijl deze nog sprak, kwam er een ander en zei: Het vuur van God viel neer uit de hemel en ontbrandde tegen de schapen en de knechten, en verteerde ze; en ík ben maar als enige ontkomen om het u te vertellen.”(1:16) Nu gebeurt er iets verbijsterends. In de opstapeling van ellende zou je er zomaar overheen lezen. Maar het staat er toch echt: “Het vuur van God viel neer uit de hemel.” En de vraag dringt zich op: Mag satan dan ook nog beschikken over het vuur uit de hemel, weliswaar met toestemming van God, maar toch? Het heeft er alle schijn van. De schapen en de schaapherders worden in een oogwenk verteerd. Ze merken er niets van. Brandoffers worden volkomen verteerd. Zevenduizend schapen worden geofferd. Ze worden niet zoals bij de kamelen, de runderen en de ezelinnen gespaard en weggevoerd, nee de zevenduizend schapen worden geofferd. En alle herders worden verteerd door het vuur uit de hemel. Verbijsterend!
“Terwijl deze nog sprak, kwam er weer een ander en zei: De Chaldeeën stelden drie groepen op en pleegden een overval op de kamelen en namen ze mee, en sloegen de knechten met de scherpte van het zwaard; en ík ben maar als enige ontkomen om het u te vertellen.”(17)
De Chaldeeën slaan toe. Ze stellen drie groepen op en overvallen de kamelen. Drieduizend stuks worden buitgemaakt en ook hier worden de knechten van Job gedood. Het hart van Jobs onderneming wordt nu geraakt en alle knechten die daarbij betrokken zijn worden koelbloedig vermoord. De Chaldeeën die uit het huidige Irak, Iran afstammen zijn een bloeddorstige bende. Ze worden door satan geselecteerd om zijn plannen uit te voeren. We lezen voor het eerst over het bestaan van de Chaldeeën in Genesis. Waarom satan specifiek de Chaldeeën uitzoekt voor deze moordpartij? We weten het niet, maar in de loop van de geschiedenis zijn zij de aartsvijanden van het volk Israël geweest. En de geest van de Chaldeeën leeft denk ik nog altijd voort in het huidige Irak en Iran. In ieder geval, na al deze berichten zal Job al een gebroken man zijn geweest. Maar hij krijgt zelfs geen tijd van satan om iets te kunnen verwerken als de climax van de haat van satan zich manifesteert in het doden van de kinderen van Job..

In het huis van de eerstgeborene vindt een drama plaats wat té groot voor woorden is om te vertellen. Alle tien kinderen van Job, zeven zonen en drie dochters, jonge mensen nog, komen om. Een hevige stormwind treft het huis en het huis stort in. Wat moet er door Job heen gegaan zijn? Was deze tragedie een straf op mogelijke zonde die zijn kinderen hadden begaan? Job wist immers niets van een weddenschap tussen God en satan af? Zijn zonen hadden de gewoonte om een maaltijd aan te richten, ieder op zijn beurt in hun eigen huis. Zij stuurden dan boden en nodigden hun drie zussen uit om met hen te eten en te drinken. Als de dagen van de maaltijden voorbij waren, riep Job hen bij zich riep en heiligde hen. Hij stond dan ’s morgens vroeg op en bracht brandoffers, voor ieder van hen één, want misschien hadden zijn kinderen gezondigd en God in hun hart vaarwel gezegd. Zó deed Job alle dagen.
Een kind verliezen is het ergste wat ouders kan overkomen. Maar ál je kinderen verliezen aan de dood is een onvoorstelbaar leed. De ene dag heb je alles nog. Een geweldig mooi leven, het andere moment stort je levenshuis in. Waarom? Heb ik gezondigd? Hebben mijn kinderen gezondigd? Heeft mijn vrouw gezondigd? Waarom straft God mij zo? Allerlei gedachten zullen door Job heen geflitst hebben.

Job, het lijden heeft een gezicht

De weddenschap

 

“De HEERE zei tegen de satan: Hebt u ook acht geslagen op Mijn dienaar Job? Want er is niemand op de aarde zoals hij, een vroom en oprecht man, hij is godvrezend en keert zich af van het kwaad.”(1:8)
Er is bij mijn weten nooit zo’n getuigenis van een mens op aarde geweest die in zonde in geboren is en tóch zo’n leven leidde dat God Zelf er bij wijze van spreken versteld van stond. Niemand op aarde is als Job. De gevaren van de rijkdom hebben geen vat op hem gekregen. Integendeel, Job was een vroom man, een dapper man. Een man van vrede en een man van eenvoud. Hij wandelt in de waarheid en hij eert God. Hij kent Hem als Zijn schepper. Hij keert zich ook af van het kwaad dat er is in de wereld. Job, zoals we later in zijn levensverhaal zullen merken, is een man van groot inzicht. Hij denkt na over de dingen van het leven. Hij prijst God niet zomaar in het luchtledige, nee hij prijst God om wie Hij is. Hij prijst God om Zijn grote daden. Terwijl hij onder de zweren zit prijst hij God nog met de woorden: “Hij doet grote dingen, die niemand kan doorgronden; wonderen, die niet te tellen zijn.”(9:10) In de Psalmen zal dit later worden herhaald. “Geloofd zij de HEERE God, de God van Israël; Hij doet wonderen, Hij alleen.”(Psalm 72:18) “U bent de God Die wonderen doet, U hebt Uw macht bekendgemaakt onder de volken.”(Psalm 77:15) “Want U bent groot en doet wonderen, U bent God, U alleen.”(Psalm 86:10)

De aanklager van de mensen, de satan, kan niets vinden om hem te beschuldigen. De HEERE weet dit en brengt dit ter sprake als de satan zijn opwachting maakt, na een wandeling op aarde. En als de satan moet erkennen dat God gelijk heeft en er inderdaad niets op Job aan te merken is, dan verzint de satan wel iets. De inzet wordt de rijkdom van Job. Die rijkdom bestond uit zijn materiele bezit, maar ook uit zijn kostbare gezin. Als God die rijkdom afneemt, dan zal Job, volgens de satan, God vaarwel zeggen. Met andere woorden: Job dient God om de zegen die hij krijgt. Terwijl God Job juist zegende om de liefde die Job voor God had. Zoals altijd draait de satan de zaken om. Waar het altijd om gaat in het geloof is de relatie die er is tussen ons en God. Die relatie is kostbaar en satan zal er alles aan doen om die relatie te verbreken. Zo ook hier bij Job.

En dan gebeurt er iets ongelooflijks! God gaat mee in de weddenschap. En hier wil ik even pauzeren. Ik heb elke keer als ik het lees de neiging God toe te roepen: “Doe dit alstublieft niet! Het is niet waar wat satan zegt.” Elke keer zou ik God willen toeroepen: ’HEERE laat alstublieft dit lijden Job niet overkomen.’ Elke keer als ik lees wat Job straks gaat overkomen krijg ik kippenvel.
Het lijden wat Job zal overkomen is onvoorstelbaar groot. Niet te vatten. Het is verbijsterend. Het leven van Job zal worden verbrijzeld. En heeft satan gelijk? Zal Job God vaarwel zeggen? “De HEERE zei tegen de satan: Zie, alles wat hij heeft, is in uw hand; alleen naar hemzelf mag u uw hand niet uitsteken. En de satan ging weg van het aangezicht van de HEERE”.(1:12)

De inzet is enorm. En op dit moment zou ik alvast de gedachte willen opperen dat het wellicht zo is dat met iedere oprechte gelovige een strijd wordt gevoerd of zijn geloof oprecht is. De aanklager is de satan, de verdediger is onze voorspraak bij de Vader. In het laatste Bijbelboek lezen we over de aanklager van onze broeders en zusters. “Toen hoorde ik een luide stem in de hemel zeggen: ‘Nu zijn de redding, de macht en het koningschap van onze God werkelijkheid geworden, en de heerschappij van zijn Messias. Want de aanklager van onze broeders en zusters, die hen dag en nacht bij onze God aanklaagde, is ten val gebracht.”(Openb.12:10) In dit licht bekeken heeft het lijden van Job ook impact op ons eigen leven. Ook wij worden ook aangeklaagd. Lang niet zo erg beproefd als Job, maar toch… . Hoe gaan wij hiermee om in ons persoonlijk leven en in het lijden wat ons kan overkomen?

 

Het lijden heeft een gezicht Job

Leven in voorspoed

 

“ Er werden zeven zonen en drie dochters bij hem geboren. Aan vee bezat hij zevenduizend schapen, drieduizend kamelen, vijfhonderd span runderen en vijfhonderd ezelinnen. Verder had hij een zeer groot aantal slaven, zodat deze man aanzienlijker was dan alle mensen van het oosten.” (1:2,3)

 

Wát een geweldige rijkdom heeft God aan Job gegeven! Die rijkdom wordt de inzet tussen God en de satan. Waarom dient Job God? Omdat God hem zo rijk gezegend heeft , zegt satan. Omdat Job vroom is en oprecht is en Mij vreest, zegt God.
De rijkdom van Job is inderdaad overweldigend. Hij heeft uit Gods hand zeven zonen en drie dochters ontvangen. Het wordt heel specifiek vermeld. Er had ook kunnen staan: Job had tien kinderen. Maar juist de getallen zeven en drie spreken van de diepe verbondenheid van God met Job. Het getal drie kan zien op de Drieenige God, Vader, Zoon en Heilige Geest. Het kan zien op lichaam, ziel en geest. Het kan ook zien op ons leven. Geboorte, leven en dood. Of op opgaan, blinken en verzinken. De zeven (7) is het getal van de volheid, namelijk van de volheid van Gods werken. Al het werk dat JWHW begonnen is in de schepping. Zevenmaal zeven (7 x 7) = 49. 7 x 7 staat voor de vervulling van de 7. Na de 49 behoort de 50 te komen. Het getal 50 heeft met het nieuwe verbond en met de nieuwe schepping te maken. Bij het “weken-feest”, werd zeven zevens, dat is zeven weken na het heffen van de eerstelingengarf, tijdens het feest van ongezuurde broden gevierd. (Deuteronomium 16 : 9, 10) Het heffen van de eerstelingengarf in de tempel was een beeld van de opstanding van Christus. Vanaf de opstanding van Christus duurde het “zeven zevens” tot de Heilige Geest werd uitgestort. Later in het boek na alle ellende die Job overkomt krijgt Job, na het verlies van zijn zonen en dochters opnieuw zeven zonen en drie dochters, waarbij nog weer afzonderlijk wordt vermeld dat er nergens zulke mooie vrouwen waren als de dochters van Job.
Job had een bloeiend bedrijf. Zevenduizend schapen! Weer de zeven als bijzonderheid. Job is een schaapherder. Dat is een belangrijk detail om bij stil te staan. Zoals later Abraham, Izak en Jakob schaapherders waren. En weer later Koning David, die in hart en nieren een herder was. Zoals weer later Jezus zich geestelijk presenteert als de herder van de schapen.

Job bezat ook drieduizend kamelen. Het grootste kenmerk van de kameel zijn de twee bulten op de rug. Hier zit vet in opgeslagen. Dit zorgt ervoor dat hij lange tijd geen voedsel nodig heeft. De kameel heeft geen hoeven, maar eeltkussens onder zijn poten. Dit beschermt hem tegen het hete zand. Ze worden veel gebruikt als rij- en lastdier door mensen die door de woestijn reizen. Ze worden dan ook wel het “schip van de woestijn” genoemd. Waarom had Job zoveel kamelen, kun je jezelf afvragen? Drieduizend kamelen duidt erop dat Job een geweldig bloeiende onderneming had met heel veel contacten in de wijde omgeving van waar hij woonde. Iedereen daar kende Job.

Job had ook nog vijfhonderd span runderen. Duizend koeien die zorgden voor het levensonderhoud. Melk en vlees. En biologisch zeer verantwoord vlees! En ten slotte ook nog vijfhonderd ezelinnen als vervoermiddelen. God zegt: “Job was aanzienlijker dan alle mensen van het oosten.”
Wat een organisatie trouwens voor Job om alles in goede banen te leiden. Want dat was ik nog vergeten te zeggen. Job had ook nog een groot aantal slaven. Ja u leest het goed, slaven. Was Job een slavendrijver? Nee, dat niet, want Job was een goede meester. Misschien kent u wel het Joodse grapje: als je aan iemand een hekel hebt, dan zeg je: Ik wens je veel personeel! Job was echter een uitermate wijze man. Hij kon met de moeilijkheden en problemen van een omvangrijke onderneming om gaan.
Familie:
Er was een hechte familieband in het gezin van Job. Er wordt een sfeer getekend van een diepe betrokkenheid op elkaar. De zonen van Job vierden hun verjaardagen uitbundig en de verjaardagen werden met het hele gezin gevierd. Hoelang de feesten duurde weten we niet precies, maar het zo zomaar kunnen dat het zeven dagen waren. Zoals later de drie feesten van JWHW (Pesach, Wekenfeest, Loofhuttenfeest) ook zeven dagen duurde. Na afloop van de feesten heiligde Job hen. Bij elk feest deed Job dat. Een goede gewoonte. Misschien hadden zijn kinderen wel gezondigd. Bij Job geen instelling van : “dat doen mijn kinderen niet”. Nee, Job wist van de verleidingen in de wereld en koos er zelf voor om te wijken van het kwaad. En hij was een voorbidder voor zijn gezin. Een voorbeeld wat navolging verdient. Maar is nog meer te vertellen over de familie van Job. Dat vinden we later in het boek Job. We lezen van broeders en bekenden: “Mijn broeders heeft Hij ver van mij weggedaan; en wie mij kennen, zijn geheel van mij vervreemd. Mijn naaste verwanten blijven weg, en mijn bekenden vergeten mij.”( 19: 13 14) De broeders en naaste verwanten die hem later verlaten, waren eerst zijn vrienden. En nadat Job weer geneest van zijn ziekte komen zij weer bij hem terug.

Satan loert op Job
Satan volgde Job op de voet. Hij zocht naar zaken om Job te kunnen beschuldigen. Maar hij vond niets. Dát is wat. Voor we verder gaan in het verhaal een moment van bezinning voor onszelf. Kunnen we in de voetsporen treden van Job? Kan van onszelf ook zoiets prachtigs gezegd worden dat we in onze zaken onberispelijk wandelen? Is de maandag in onze praktijk hetzelfde als de zondag. Sjoemelen we een klein beetje? Een beetje zwart, ik betaal al belasting genoeg! Een beetje van dit en een beetje van dat. Vult u het maar in. En Job? Hij leefde 100% voor God. In voorspoed en in tegenspoed.
In het volgend hoofdstuk letten we op de relatie tussen God en Job. Want rijkdom is leuk, maar het kan zomaar de relatie tussen God en mij op een afstand plaatsen. Als we rijk zijn vallen we in veel verzoekingen, zo schrijft Paulus aan Timotheüs: “Maar wie rijk willen worden, vallen in verzoeking en in een strik en in veel dwaze en schadelijke begeerten, die de mensen doen wegzinken in verderf en ondergang. Want geldzucht is een wortel van alle kwaad. Door daarnaar te verlangen, zijn sommigen afgedwaald van het geloof, en hebben zich met vele smarten doorstoken.“ Het zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen en Job was iemand met sterke benen!

Het lijden van Job

Hoofdstuk 1: In welke tijd leefde Job?

“Het boek Job geeft ons een voorbeeld van de betrekking van een vroom mens met God. En dat buiten Israël, en zeer waarschijnlijk lang vóór Israël als volk bestond. We zien er, hoe God ten goede handelt ten behoeve van de mens, in deze wereld van boosheid. Maar ik twijfel er niet aan, tenslotte hebben we in dit boek ook een duidelijk beeld van Israël. De wegen van God, zoals ze ons worden voorgesteld in het boek Job, zijn volkomen duidelijk geworden in de geschiedenis van dat volk. “(Darby)

Het is belangrijk om vast te stellen in welke tijd Job leefde. Vooral ook om een juist beeld te krijgen waarom er een nauwe relatie is tussen Job en het volk Israël. Nog preciezer wat de verhouding is tussen het lijden van Job en het lijden van Israël. Ook de hoofdstukken waarin God Job ondervraagt, de hoofdstukken 38-41, zijn beter te begrijpen als we weten in welke tijd Job leefde. We weten dat Job wijd en zijd vermaard was om zijn rijkdom, zijn wijsheid en inzicht. Aan vee bezat hij zevenduizend schapen, drieduizend kamelen, vijfhonderd span runderen en vijfhonderd ezelinnen. Verder had hij een zeer groot aantal slaven, zodat deze man aanzienlijker was dan alle mensen van het oosten.(1:3) Je zou dus verwachten dat er veel over Job bekend is in de geschiedenis. Deze algemene opmerking is belangrijk om over na te denken, want nergens lezen we in de geschiedenisboeken over het bestaan van Job. Wat trouwens voor sommigen aanleiding is geweest om te denken aan een fictief verhaal. Ware het niet dat in Ezechiël de HEERE zelf naar drie rechtvaardigen verwijst, te weten Noach, Daniël en Job. In de Griekse versie van het boek Job, aan het einde, staat de volgende toevoeging: “Deze man (Job) wordt in het Syrische boek beschreven als wonend in het land Ausis, op de grens van Idumea en Arabië; en zijn naam daarvoor was Jobab; en hij, die een Arabische vrouw had genomen, verwekte een zoon wiens naam Ennon was. En hijzelf was de zoon van Zare, die een van de zonen van Esau was, en Bosorrha; zodat hij de vijfde was in afstamming van Abraham. En dit waren de koningen die heersten in Edom, over welk land hij ook heerste: eerst Balak, de zoon van Beor, en de naam van zijn stad was Dennaba; en na Balak Jobab,” enz. Hieruit concluderen vele Bijbelverklaarders dat deze Jobab identiek was met Job.

 

Er zijn in deze visie twee belangrijke elementen om nader te onderzoeken. Ten eerste de vraag of Job inderdaad van Ezau afstamt en ten tweede of Job inderdaad een afgeleide is van Jobab. Er zijn drie hoofdgedachten die ik voor het voetlicht wil brengen en waaruit ik dan een keuze zal maken, die in mijn optiek recht doet aan de geschiedenis van Job en die essentieel is om meer te begrijpen over zijn geschiedenis en de relatie die Job heeft met het volk Israël.
Overzicht drie gezichtspunten van de tijd waarin Job zou kunnen hebben geleefd :
1. De tijd van de aartsvaders Abraham, Izaäk en Jakob in ruime zin genomen
2. De tijd van de ballingschap
3. De tijd ongeveer 150 jaar vóór de aartsvaders

1. De tijd van de aartsvaders Abraham, Izaäk en Jakob in ruime zin genomen
De meeste rabbijnen ( en ook Bijbelleraren) plaatsen Job in de tijd van de aartsvaders. De lijn die de Septuaginta volgt is de lijn Abraham- Izaäk- Ezau- Zare- Ennon- Jobab. De rabbijnen menen dat Job een afstammeling is van Ezau. En dat hij geruime tijd na Abraham heeft geleefd. Je komt dan als snel uit op meer dan 250 jaar na de geboorte van Abraham. Ik zie belangrijke struikelpunten in deze theorie. Het is het zeer onwaarschijnlijk dat Job af zou stammen van Ezau. We kunnen denken aan de tekst: “Was Ezau niet de broer van Jakob? spreekt de HEERE. Toch heb Ik Jakob liefgehad,3en Ezau heb Ik gehaat.” Paulus verwijst daar ook naar in de brief aan de Romeinen.
Vanuit de geschiedenis van de nakomelingen van Ezau is er ook niets bekend dat er een man als Job geleefd zou hebben als nakomeling van hen. En dat zou je toch wel verwachten als een zo aanzienlijk man als Job in die tijd geleefd zou hebben. Job was immers de rijkste man van die tijd en wijd en zijn vermaard om zijn rijkdom, maar ook om zijn wijsheid.
Verder is een punt dat aandacht verdiend het feit dat in het hele boek Job met geen woord gerept wordt over de aartsvaders Abraham, Izaäk en Jakob. De leeftijd van Job die hij heeft bereikt speelt ook mee in onze zoektocht in welke periode Job geleefd heeft. Job leefde na zijn rampspoed nog 140 jaar. Stel dat Job bij aanvang van de rampspoed 70 jaar was , dan kom je uit op een totaal van 210 jaar. In de tijd dat de Septiaginta denkt dat Job geleefd zou hebben, kwamen die hoge leeftijden niet meer voor. En als Job toch in die tijd geleefd zou hebben, was dat een zeer opmerkelijk feit geweest, die wij zeker in de geschiedenis van het volk van Ezau teruggevonden zouden hebben.

 

2. De tijd van de ballingschap
Een andere theorie is dat Job geleefd zou hebben in de tijd van de ballingschap. Hier gelden opnieuw de bezwaren dat er uit de geschiedenis niets op wijst dat er in die tijd iemand als Job geleefd zou hebben. Zeker in die tijd zouden er tallozen bewijzen gevonden moeten zijn voor het bestaan van Job, maar die zijn er niet. Bovendien wordt er ook niet over de Thora gesproken, wat je in de tijd van de ballingschap bijna als vanzelfsprekend zou beschouwen. En ook hier is de afstamming vanuit het geslacht van Ezau een groot probleem. In de tijd van de ballingschap zou het wel helemaal verwonderlijk zijn dat er iemand uit het geslacht van Ezau zou zijn geweest waarvan God zou hebben getuigd dat er niemand op aarde was als Job. Het is ook opvallend dat de profeten met geen enkel woord hebben gesproken van Job als leeftijdgenoot. Bovendien was er in de van de ballingschap een grote haat vanuit Edom (Ezau) die zich manifesteerde tégen het volk Israël.
3. De tijd ongeveer 150 jaar vóór de aartsvaders
Nu we de eerste twee mogelijkheden hebben onderzocht en als onwaarschijnlijk hebben bestempeld gaan we verder zoeken. Daarbij is het wél interessant dat de rabbijnen een verband hebben gelegd tussen de naam Job en Jobab. De eerste keer dat we de naam Jobab tegenkomen in de Bijbel is Genesis 10:29 Daar lezen we:
“ Joktan verwekte Almodad, Selef, Hazarmavet, Jerah, Hadoram, Uzal, Dikla, Obal, Abimaël, Sjeba, Ofir, Havila en Jobab. Zij allen waren zonen van Joktan. Hun woongebied reikte van Mesja tot in de richting van Sefar, het bergland in het oosten.”(Gen.10:26-30)
Het gezin van Joktan wordt uitgebreid beschreven. Dat is het eerste wat opvalt. Dertien zonen, waarvan Jobab de jongste is. Vergelijk dit met Job 42:11 “Al zijn broers en al zijn zusters en allen die hem vroeger gekend hadden, kwamen bij hem en gebruikten de maaltijd met hem in zijn huis.”
Laten we verder onderzoeken of dit de Jobab is die we zoeken. Jobab komt uit het geslacht van Sem, de oudste zoon van Noach. Sems zonen waren: Elam, Assur, Arfachsad, Lud en Aram. De lijn loopt dan verder via Aram. De zonen van Aram waren: Uz, Hul, Gether en Mas.
Job leefde in het land Uz, wat vermoedelijk is vernoemd naar bovengenoemde Uz,de zoon van Aram. De geslachtslijn loopt dan verder via Arfachsad. Hij verwekte Selah, en Selah verwekte Heber. Heber is de stamvader van de Hebreeërs. Bij Heber werden twee zonen geboren; de naam van de ene was Peleg, omdat in zijn dagen de aarde verdeeld is, en de naam van zijn broer was Joktan.
De vrienden van Job(ab) kwamen uit de (wijde) omgeving van Uz. Hun namen zijn ,ondanks verwoede pogingen, niet te traceren, wat een indirecte aanwijzing is dat we moeten zoeken in de tijd vér voor de aartsvaders. Zijn er verdere aanwijzingen te vinden voor de stelling dat Job(ab) waarschijnlijk leefde in een tijd ongeveer 150 jaar vóór Abraham? Ja die zijn er! Daarvoor kijken we naar de hoofdstukken 40 en 41 van het boek Job. Daarin wordt gesproken over de Behomoth en de Leviathan. Job kende de dieren die door God speciaal worden genoemd. Daaruit kunnen we de conclusie trekken dat Job waarschijnlijk niet zo heel lang ná de zondvloed leefde en verhalen van zijn ouders en grootouders kende. Sem leefde trouwens ook nog tijdens het leven van Job, dus er was informatie uit de eerste hand.
De Behomoth leefde in de omgeving van de Jordaan, wat aangeeft dat het land Uz daar niet ver vandaan lag. Volgens een studie van prof. dr. M.J. Paul moeten we bij de Behomoth en de Leviathan denken aan dino’s of draken. Deze hebben niet miljoenen jaren voor het ontstaan van Israël geleefd, maar tijdens het leven van Sem!
Wat er verder voor pleit dat de Jobab van Genesis 10 wordt bedoeld is de taal die in het Bijbelboek Job wordt gebruikt. Er komen woorden in voor die klaarblijkelijk gebruikt werden in een tijd die vóór Abraham gebruikelijk was. Ook de kennis die zowel Job als de drie vrienden bezitten, pleiten ervoor dat we te maken hebben met een tijd die dicht bij het leven van Sem heeft gelegen.

 

Leefomstandigheden:

Als we verder letten op de leefomstandigheden die we in het boek Job tegenkomen valt het op dat er zaken worden genoemd die op zijn minst opmerkelijk zijn. Het heeft er alle schijn van dat we te maken hebben met een tijdsperiode waarin de aarde aan het herstellen was van de verwoestende zondvloed. Zo spreekt Job over bijzondere gebeurtenissen die hij op beeldende wijze laat spreken: “Hij verplaatst bergen, zonder dat men het merkt, Hij keert ze om in Zijn toorn. Hij schudt de aarde van haar plaats, zodat haar pilaren wankelen.”(Job 9:5 en 6) Het klimaat lijkt ook anders te zijn, dan wat thans gebruikelijk is in de omgeving van de Jordaan. De beschrijving van de wilde stromen van de Jordaan, die getekend worden bij de beschrijving van de Behemoth laat een veel imposantere Jordaan zien dan thans het geval is. Ook de ijsvorming is anders. In het zesde hoofdstuk van Job vergelijkt Job zijn drie vrienden met stromende beken die donker zijn van ijs, waarin de sneeuw zich verbergt en als het weer warm wordt drogen zij op van hun plaats.(6:16) Job refereert aan omstandigheden die behoorlijk verschillen met de huidige omstandigheden.
Ook de kracht van de slagregens duidt op een ander klimaat. Dit vinden we terug in hoofdstuk 37, waar sprake lijkt te zijn van wervelstormen en wellicht tsunami’s
“Want Hij zegt tegen de sneeuw: Wees op de aarde. Ook tegen de slagregen van de regen; en dan is er de slagregen van Zijn sterke regens.”(Job 37:6) Uit Zijn kamer komt de wervelwind, en van de verstrooiende winden komt de kou. Door de adem van God geeft Hij ijs, zodat de brede wateren verstijven. Ook maakt Hij de wolken zwaar van vocht; Hij spreidt de wolk van Zijn licht uit.”(Job 37:9-11) “Het water wordt hard als een steen, en het oppervlak van de watervloed raakt vastgevroren.”(Job 38:30) “God bedwingt de wateren, en stromen vallen droog, laat hij ze gaan, dan ontwrichten ze de aarde.”(Job 12:15) De aarde wordt ontwricht door de kracht van het water. Daarbij kunnen we o.a. denken aan tsunami’s.

 

Zeemonsters:
“Ben ik soms een zee, of een zeemonster,(tannin) dat U een wacht om mij heen zet?”(Job 7:12)

Job spreekt over zeemonsters. Vermoedelijk moeten we denken aan de Middellandse Zee waar deze dieren voor kwamen. Of Job dit verschijnsel kende uit eigen ervaring of uit verhalen van zijn voorouders, weten we niet. Wel kunnen we aannemen dat deze zeemonsters tegelijk met de mensheid leefden. Verder spreekt Job over de Leviathan, de koning van de jonge dieren. Dit dier is zo imposant dat vele uitleggers in arren moede hem maar vergeestelijkt hebben. Toch is dit niet juist. Uit de precieze beschrijving door de HEERE, blijkt dat dit een schepsel is van God. God noemt hem zelfs de koning van de jonge dieren. Het is ook aannemelijk dat er tevens een geestelijke betekenis in dit schepsel is, namelijk een afbeelding van satan, de draak. Over de draak, de oude slang, de satan wordt veelvuldig gesproken in het boek Openbaring. Kijken we naar de beschrijving door de HEERE van de Leviathan dan kunnen we concluderen dat dit op geen van ons bekende schepsels wijst. Niet op het nijlpaard, niet op de olifant. Nee, het is een uniek schepsel, die wij thans niet meer tegenkomen. Daarom lijkt het er sterk op dat we te maken hebben met een dinosaurus. Een dier dat in de voortijd leefde en nog uit overlevering bekend was bij Job en zijn vrienden. U vind de volledige beschrijving van de Leviathan in de hoofdstukken 40 en 41 van het boek Job.

Samenvattend:

Samenvattend kies ik er voor om het leven Job te plaatsten in een tijd die ongeveer anderhalve eeuw vóór Abraham zal zijn geweest. Een tijd waarin het klimaat nog sporen vertoonde van het herstel van de aarde, na de zondvloed. Een tijd waarin heel veel kennis van de natuur en van het heelal aanwezig was. Een tijd waarin Sem nog leefde. Een tijd waarin er via overlevering nog kennis was van de dieren in de voortijd. Een tijd waarin de kennis van God nog nadrukkelijk aanwezig was.

Als mijn conclusie juist is , dan was er In de tijd van Abraham dus kennis van de Levende God. We kunnen het geestelijk leven van Abraham voordat hij naar Israël geroepen werd dan ook beter plaatsen, als we bedenken dat mede via een man als Job geloof werd gevonden in de toenmalige wereld.
De namen van de vrienden kunnen we niet terug vinden in deze periode, maar ze zijn gegeven om duidelijk te maken dat we met een wérkelijke geschiedenis te maken hebben. Dat er later in de geschiedenis “naamgenoten” opduiken wil niet zeggen dat we in die periode naar het bestaan van Job moeten zoeken.

Als we kunnen aannemen dat Job inderdaad de zoon van Joktan is dan kunnen we de volgende stelling hanteren: Job is de geestelijke vader van het volk Israël!