Psalm 28: Als ons bidden smeken wordt

De dichter van de psalm begint met het uitspreken van zijn geloof, de HEERE is zijn rots. Het geloof gaat voorop. Vervolgens komen we het zwijgen van God tegen. Een ervaring die menigeen deelt met de psalmdichter. We roepen tot de Here, maar het lijkt wel of de Here niet hoort. Zelfs als ons bidden smeken wordt, als we luid roepen, onze handen opheffen, zelfs binnengaan in het binnenste heiligdom, dan nog lijkt het of Hij het niet hoort. Soms lijkt het wel of God de
bedrijvers van ongerechtigheid maar hun gang laat gaan. Maar tijdens zijn leven heeft David dit geleerd: de Heere is rechtvaardig en laat de zonde niet ongestraft. De goddelozen worden niet opgebouwd, maar afgebroken. En David heeft ervaren dat de Here wel degelijk hoort, wel degelijk helpt, dat de Here de rechtvaardige die tot Hem roept antwoord geeft. En als Koning van Israël bidt David voor het uitverkoren volk van God om leiding en beschutting, want de Here is de herder Israëls.

Voordat wij onze zorgen bekend maken, prijzen wij eerst de HEERE. Als wij zeggen ‘onze Rots’, belijden en prijzen we de HEERE om Wie Hij is, omdat al Zijn wegen recht zijn en Zijn werk volkomen is. We mogen alles bij Hem brengen.

Wij willen de Stem van God horen in ons leven, wij kunnen er niet tegen als God zwijgt. Als God zwijgt dan wordt het doods in ons leven. Hij is immers ons leven, de springader Israël.
Met de “kuil” waarvan sprake is in het vers wordt een diepe uitholling in de rotsbodem bedoeld, waarin winterregen werd bewaard. We kunnen denken aan deze gedachte: Ik bouw op de Rots, laat mij niet wegzinken in de rotsbodem, want daar is geen licht en blijdschap. Zie ook de vorige psalm: “De HEERE is mijn Licht en mijn heil.”

Geef je opmerking