“Een psalm van David, voor de koorleider. De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God. Zij handelen verderfelijk, bedrijven gruwelijke daden; er is niemand die goeddoet. De HEERE heeft uit de hemel neergezien op de mensenkinderen, om te zien of er iemand verstandig was, iemand die God zocht. Zij allen zijn afgedwaald, samen zijn zij verdorven; er is niemand die goed doet, zelfs niet één. Hebben zij dan geen kennis, allen die onrecht bedrijven,
die mijn volk opeten alsof zij brood aten? Zij roepen de HEERE niet aan. Daar worden zij door angst bevangen, want God is bij het geslacht van de rechtvaardige! Weliswaar beschaamt u het voornemen van de ellendige, Maar de HEERE is zijn toevlucht. Och, dat Israëls verlossing uit Sion kwam! Wanneer de HEERE de gevangenen van Zijn volk laat terugkeren, dan zal Jakob zich verheugen, Israël zal verblijd zijn.“
In Psalm 14 vinden we weer hetzelfde thema terug als in Psalm10.
Goed doen en slecht doen staan lijnrecht tegenover elkaar. En het is goed om over na te denken, waar wijzelf staan. Behoren wij bij degenen die in eigen hart spreken: “God die ziet het niet en die hoort het niet”? Of horen wij bij degenen die schuilen bij de HEERE, die hun heil en verwachten uitspreken in de Zoon, die goed is en trouw en die Zijn leven heeft gegeven tot volkomen verzoening van al onze zonden?
De dwaas spreekt afstandelijk
|
“De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God. Zij handelen verderfelijk,
bedrijven gruwelijke daden; er is niemand die goeddoet.”
Het valt meteen op dat de dwaas afstandelijk spreekt. De heerlijke Naam van de HEERE spreekt hij niet uit, maar heeft hij het in algemene zin over God. Opmerkelijk omdat het hier vooral gaat over Israëlieten, mensen die uit hun eigen geschiedenis wisten welke grote daden de HEERE had gedaan. Maar we weten ook uit de geschiedenis van de veertig jaar in de woestijn, hoe snel mensen kunnen vergeten, hoezeer ze worden opgeslokt door eigen zorgen, en hoe snel ze vergeten hoe de Here hen heeft uitgeleid door een sterke hand en een uitgestrekte arm.
Waar in deze psalm vooral Israëlieten worden aangesproken, legt Paulus in de Romeinenbrief uit dat dit gegeven betrekking heeft op álle mensen. Daar behoren wij dus ook onder.
Natuurlijke neiging om op onszelf te vertrouwen
|
De kern van het probleem dat wij mensen hebben is, dat we de natuurlijke neiging hebben om op ons zelf te vertrouwen. Dat gaat zó van zelf dat we zonder God gaan leven. En zodra het kwaad ons in de macht krijgt gaat het van kwaad tot erger. In deze verzen wordt dat maar weer eens heel duidelijk. Zodra de mens op zichzelf gaat vertrouwen en niet meer zijn hulp zoekt bij de Here, dan begint het met het ontkennen in zijn hart van de regering van God. Hij zegt dat veelal niet openlijk, maar wél in zijn hart. En zodra dat idee wortel geschoten heeft, groeit die gedachte verder en wordt zijn eigen denken tot norm. Dan is de stap naar gruwelijke en afschuwelijke misdaden minder groot dan het lijkt.
Als we in de wereld om ons heen kijken, dan zien we de meest verschrikkelijke dingen gebeuren. Zaken waarbij je verstand bij stil staat. Maar het begint bij de gedachte dat er geen God is. In het boek Prediker wordt ook over dit onderwerp gesproken.
“Dit alles heb ik gezien in mijn vluchtige dagen: er is een rechtvaardige die omkomt in zijn rechtvaardigheid, en er is een goddeloze die bij al zijn slechtheid zijn dagen verlengt. Wees niet al te rechtvaardig en acht uzelf niet bovenmate wijs. Waarom zou u uzelf verwoesten? Wees niet al te goddeloos en wees niet al te dwaas. Waarom zou u sterven vóór uw tijd? Het is goed dat u aan het ene vasthoudt en daarbij uw hand niet van het andere aftrekt.
Immers wie God vreest, ontkomt aan dit alles. De wijsheid maakt de wijze sterker dan tien machthebbers die in de stad zijn. Voorzeker, er is geen mens rechtvaardig op de aarde, die goeddoet en niet zondigt. Zet ook uw hart niet op alle woorden die men spreekt, opdat u niet hoort dat uw knecht u vervloekt. Want uw hart heeft ook vele keren erkend dat ook u anderen hebt vervloekt.” (Prediker 7:15-22)
Deze woorden van Prediker laten zien dat we in ons oordeel bescheiden moeten zijn. Want zelfs onze beste werken zijn toch nog vol van zonde. Wij worden dan ook opgeroepen om het niet van onszelf te verwachten. Wij geloven in de genade van onze Here Jezus Christus. Er staat in onze tekst: er is niemand die goed doet. Dat is wat! Niemand is goed behalve God.
‘Wat noemt U mij goed?’, vraagt de Here Jezus.
“En toen Hij naar buiten ging om op weg te gaan, snelde er iemand naar Hem toe, viel voor Hem op de knieën en vroeg Hem: Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven? En Jezus zei tegen hem: Waarom noemt u Mij goed? Niemand is goed behalve Eén, namelijk God.”
(Markus 10:17-18)
Dat moeten we goed in onze oren knopen. Er is niemand die aanspraak kan maken op de term goed, behalve de HEERE God.
“De HEERE heeft uit de hemel neergezien op de mensenkinderen,
om te zien of er iemand verstandig was, iemand die God zocht. “
Het tafereel wordt verplaatst van de aarde naar de hemel. Van mensen naar God. De Here zoekt of er één verstandig is, één die God zoekt. Dit is een moeilijk te begrijpen vers. Als we denken aan een man als Job, dan kunnen we moeilijk zeggen dat Job niet verstandig was en er wordt van hem getuigd dat Hij met een volkomen oprecht hart God zocht.
“De HEERE vroeg aan Satan: ‘Heb je ook op mijn dienaar Job gelet? Zoals hij is er niemand op aarde: hij is rechtschapen en onberispelijk, hij heeft ontzag voor God en mijdt het kwaad.” ( Job 1:8)
Enerzijds mogen we vaststellen hoe belangrijk God het vindt als we in oprechtheid voor Hem wandelen, anderzijds zien we ten diepste dat niemand recht kan hebben op de hemelse heerlijkheid uit eigen werken, zelfs Job niet.
Voor wie denkt dat hij als christen het zo slecht nog niet doet, zijn deze verzen ontnuchterend. En zij die nog hoop mocht hebben dat in het Nieuwe Testamant de zaken anders liggen wordt door de brief aan de Romeinen er aan herinnerd, dat dit de waarheid is over ons. De tekening van de huidige situatie is dus triest. Maar we mogen wel leven uit de belofte. En die belofte luidt: ‘We zullen delen in de luister van Jezus Christus.’ Zonder zonde, zonder enig gebrek, volmaakt in alles wat we zullen denken en doen. Vol vreugde en blijdschap, zuiver van hart, zuiver van denken, onberispelijk.
Ze eten mijn volk op als brood
|
“Hebben zij dan geen kennis, allen die onrecht bedrijven, die mijn volk opeten alsof zij brood aten?”
Hier wordt toch speciaal ingezoomd op de bedrijvers van ongerechtigheid die als kenmerk hebben, zozeer op eigen belang uit te zijn en zó overtuigd te zijn van hun eigen gelijk, dat zij het volk “opeten”. Hier wordt een beeld geschetst dat het de gewoonste zaak van de wereld is. Net zo als dat je elke dag brood eet, zo gewoon is het om het volk op te eten. Zelf hebben ze totaal niet in de gaten waar ze mee bezig zijn. In eigen ogen kunnen ze zelfs vroom zijn.
Hier kunnen we in het bijzonder denken aan de Farizeeën en de Schriftgeleerden, de priesters. Mannen die hun leven in dienst stellen van God. En toch maakt de Here Jezus hen zeer ernstige verwijten. Ze horen goede herders te zijn van het volk, maar het zijn slechte herders.
Ze horen hun leven te geven voor het volk, maar ze wijden zichzelf.
“Wee u, Schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u geeft tienden van de munt, de dille en de komijn, en u laat het belangrijkste van de Wet na: het recht, en de barmhartigheid en het geloof. Deze dingen zou men moeten doen en die andere dingen niet nalaten. Blinde leiders, die de mug uitzift maar de kameel doorslikt.” (Mattheus 23:23-24)
Het staat in een gedeelte uit Mattheus 23, het hoofdstuk in de Bijbel waar je kippenvel van krijgt. Hoe woedend, hoe vol van heilige woede is daar onze Heiland!
“Zij roepen de HEERE niet aan.”
Hoe wonderlijk kan het eigenlijk gaan in ons leven. We kunnen zo druk in de weer zijn voor de kerk, dat we er op een gegeven moment helemaal geen erg in hebben dat we niet voor Christus bezig zijn, maar voor onze eigen organisatie. De Here aanroepen, zoals in de psalm wordt bedoeld is het daadwerkelijk volgen van Christus. Dat is je kruis opnemen en achter Hem aan. Dat is in de praktijk van leven met Hem rekening houden, alles aan Hem voorleggen. Hoe erg is het als de leiders van de kerk zich bezondigen aan het volgen van hun eigen begeerten. Zoals de Farizeeën en Schriftgeleerden wordt verweten er op uit te zijn op de eerste plaatsen, op de eer van mensen.
“Daar worden zij door angst bevangen, want God is bij het geslacht van de rechtvaardige! Weliswaar beschaamt u het voornemen van de ellendige,
maar de HEERE is zijn toevlucht.”
David is er van overtuigd, dat God bij het rechtvaardig geslacht is, want zo kent hij de Here. Maar wat als je bij het onrechtvaardige geslacht bent? Dan komt geheel onverwachts de overval van de Here, die niet met zich laat spotten. Als je aan de rechtvaardige komt, dan kom je aan Hem. Toch is het zo, dat al weten we de uitkomst, namelijk dat God bij de rechtvaardige is, toch kan de weg voor diezelfde rechtvaardige moeilijk zijn en beschamend. Het is de blijvende uitdaging in het leven van de rechtvaardige te allen tijde de toevlucht te zoeken tot de HEERE.
Wanneer zal Jacob zich verheugen?
|
“Och, dat Israëls verlossing uit Sion kwam! Wanneer de HEERE de gevangenen van Zijn volk laat terugkeren, dan zal Jakob zich verheugen, Israël zal verblijd zijn.”
Zoals wel meer in de psalmen wordt het tafereel opeens verplaatst naar de situatie van het volk Israël. David de koning pleit voor zijn volk, omdat het immers Zijn volk is. Het lijkt een vraag, maar het is meer dan dat. Het is een belijdenis van David en een getuigenis van de Heilige Geest. Ja, er zal een ommekeer gebracht worden in het lot van Israël. En als we de geschiedenis overzien, dan is dit meermalen gebeurd. Bij de terugkeer uit Babel en nog veel geweldiger bij de terugkeer uit de volken.
Maar volgens mij ligt er nog een diepere vervulling in deze woorden, namelijk dat de keer in het lot waarvan gesproken wordt betrekking heeft op de bekering van het volk. In de Romeinenbrief wordt hier uitvoerig over gesproken.( Romeinen 11) Dát is het einddoel van de Here God, dat het hele volk de Here zal kennen en dienen. Wanneer het ogenblijk is aangebroken dat zij Hem zullen herkennen als de Messias van Israël die is gekomen en Zijn volk heeft verlost. Ja, dan breekt er gejuich uit in Israël en juicht Jacob, en juicht de God van Jacob, de springader Israël.