Psalm 15: Wie mag wonen bij de HEERE?

Psalm 15   Wie mag wonen bij de Here?

 

“Een psalm van David. HEERE, wie zal verblijven in Uw tent? Wie zal wonen op Uw heilige berg? Hij die oprecht wandelt en gerechtigheid beoefent, die met zijn hart de waarheid spreekt.  Die met zijn tong niet lastert, zijn vrienden geen kwaad doet en geen smaad jegens zijn naaste op de lippen neemt.  In zijn ogen is de verworpene veracht, maar wie de HEERE vrezen, eert hij. Heeft hij gezworen tot zijn schade, zijn eed verandert hij evenwel niet. Zijn geld leent hij niet uit tegen rente,

een geschenk ten nadele van de onschuldige aanvaardt hij niet. Wie deze dingen doet, zal niet wankelen, voor eeuwig.”

 

De psalm begint met vragen te stellen. Wie mag verkeren in uw tent? Alleen een gastvriend mag verkeren in de tent. Dat is iemand die een nauwe band heeft met zijn gastheer. Een hele bijzondere positie. De tent, doet denken aan de ark en niemand mocht daar verkeren. Alleen degene die onberispelijk wandelt, mag daar wonen.

Het volk Israël moest een heilig volk zijn voor de HEERE. Zij hebben dit ook plechtig beloofd aan de HEERE.

“Heden hebt u de HEERE verklaard dat Hij u tot een God zal zijn, dat u in Zijn wegen zult gaan, dat u Zijn verordeningen, Zijn geboden en Zijn bepalingen in acht zult nemen, en dat u Zijn stem zult gehoorzamen. En de HEERE heeft u heden verklaard dat u voor Hem een volk zult zijn dat Zijn persoonlijk eigendom is, zoals Hij tot u gesproken heeft, en dat u al Zijn geboden in acht moet nemen, en dat Hij u een plaats zal geven, hoog boven alle volken die Hij gemaakt heeft, tot lof, tot een naam en tot sieraad; en dat u een heilig volk zult zijn voor de HEERE, uw God, zoals Hij gesproken heeft.” (Deuteronomium 26:17-19)

 

Kunnen we oprecht handelen?

HEERE, wie zal verblijven in Uw tent?   Wie zal wonen op Uw heilige berg? Hij die oprecht wandelt en gerechtigheid beoefent, die met zijn hart de waarheid spreekt.

 

Als we de Bijbel goed begrijpen wordt  gehoorzaamheid gevraagd in je hart van al Gods geboden. Dat wil nog niet zeggen dat je geen fouten mag maken, maar de hartsgesteldheid  is van doorslaggevende betekenis. Zoals Job die week van het kwade. Je bewust zijn van de gevaren en die uit de weg gaan. Niet spelen met vuur.

Het blijft merkwaardig dat we in de vorige psalm hebben gezien dat niemand goed doet en in deze psalm de indruk krijgen dat goed doen wel degelijk mogelijk is. Kunnen beide gezichtspunten waar zijn? Nee, dan kan niet en daarom moeten we kijken van uit welke positie er gesproken wordt. In de vorige psalm blijkt dat vanaf de zondeval alle mensen ten diepste vervreemd zijn van het goede en uit zichzelf niet meer tot het goede kan komen.

Niet voor niets heeft God leefregels gegeven in de Thora voor zijn volk Israël. Het zijn beschermende woorden die als ze worden opgevolgd, en nog meer als ze vanuit het hart worden opgevolgd, ten leven leiden. Maar juist ook de woorden van de Thora bevestigen ons hoe slecht we in wezen zijn.

Vanuit de verloren positie van de mens geeft God dus leefregels, zoals ook in de Bergrede.

 

Vanuit het gezichtsveld van de Here, die weet wat wij denken en doen, die zelf een groot en heilig God is, zou het dan zo kunnen zijn dat Hij het hogelijk waardeert als wij vanuit onze positie toch met een oprecht hart trachten het goede te doen, waarheid in ons hart te spreken etc?

In ben geneigd daar ja op te antwoorden. Met deze oprechtheid etc., bereiken we natuurlijk niet op eigen kracht het volmaakte. Dat is onmogelijk. Wij moeten en mogen leven uit Zijn genade en van het offer van Jezus Christus aan het kruis. Maar uit de reactie van God in Job 1 blijkt hoe blij en gelukkig de Here is met een mens die in oprechtheid van hart leeft, die zich verre houdt van het kwaad. Deze psalm is dan ook een aansporing voor ons om met overtuiging te kiezen voor een leven Hem welgevallig. Uit liefde voor de Here.

Gelukkig is er één die deze psalm heeft vervuld. De Zoon des mensen, die volkomen zuiver van hart is, volkomen oprecht, die zuivere woorden spreekt, die onberispelijk wandelt. Het volk Israël kon de berg van de Here niet beklimmen, vanwege hun zonde. Maar de Heilige van Israël heeft het wel gedaan, als eersteling. Daarin ligt ook een belofte.

 

De genade die God schenkt neemt Hij nooit terug

Straks zal heel het volk Israël de berg beklimmen. Daaraan refereert de apostel Paulus :

Dan zal heel Israël worden gered, zoals ook geschreven staat: De redder zal uit Sion komen, en wentelt dan de schuld af van Jakobs nageslacht. Dit is mijn verbond met hen, wanneer ik hun zonden wegneem. Ze zijn Gods vijanden geworden opdat het evangelie aan u kon worden verkondigd, maar God blijft hen liefhebben omdat hij de aartsvaders heeft uitgekozen. De genade die God schenkt neemt hij nooit terug, wanneer hij iemand roept maakt hij dat niet ongedaan.( Romeinen 11: 26-29)

 

“Die met zijn tong niet lastert, zijn vrienden geen kwaad doet
en geen smaad jegens zijn naaste op de lippen neemt.”

 

Die met zijn tong niet lastert. Het zijn bekende woorden vanuit de Thora, door de apostel Jakobus nog eens haarfijn uitgelegd. Een ieder begrijpt welke desastreuze werking ervan uitgaat. En hoe lelijk het is om mensen die zich nauwelijks tegen laster kunnen verweren zo te treffen. Maar ondanks dat we het weten , doen we er helaas maar al te graag aan mee. Het zijn woorden die hier staan die eigenlijk ten doel hebben het goede voor de ander te zoeken. Zoals Christus dat in uitnemendheid voor ons doet. In een geest van zachtmoedigheid en nederigheid van hart.

 

In zijn ogen is de verworpene veracht, maar wie de HEERE vrezen, eert hij. Heeft hij gezworen tot zijn schade, zijn eed verandert hij evenwel niet.

 

Aan de ene kant zoekt je dus het goede voor de naaste, aan de andere kant ga je niet mee met verwerpelijke zaken. Integendeel, je eert degene die zijn hart er op gezet heeft om de HEERE te volgen. Dat is belangrijk, om altijd in het vizier te hebben, het zijn levenslessen die hier staan.

De grote lijn in het christelijk denken is, dat je wat verwerpelijk is,  niet gaat goed praten omwille van de vrede. We mogen nooit en te nimmer het kwade omarmen, ook al zou dat ons in materiele zin of anderszins winst brengen. Als de rechtvaardige iets heeft gezworen dan verandert hij dit niet. Denk aan Jefta, die dit heeft waargemaakt. Toch leert de Here Jezus dat het beter is in het geheel niet te zweren.

 

Principe van de Thora

Zijn geld leent hij niet uit tegen rente, een geschenk ten nadele van de onschuldige aanvaardt hij niet. Wie deze dingen doet, zal niet wankelen, voor eeuwig.

 

Hier zien we een principe wat ook in de Thora staat. Ook hier is de grondregel dat we het goede zoeken voor onze naaste. Ook als we al rente vragen voor een lening,wat op zich denk ik niet verkeerd is, moet de regel zijn dat we onze naaste daarmee verder helpen, en dus geen hoge rente gaan vragen die de naaste alleen maar verder in het moeras helpen. De woekerrente waarvan hier sprake is maakt de naaste in feite kapot. Het profiteert van de ellende van de naaste en is dus zeer verwerpelijk.

Ook het aanvaarden van geschenken die de onschuldige schuldig verklaart is de Here een gruwel. Iemand die zo handelt heeft het zicht op het koninkrijk van recht en gerechtigheid wel totaal uit het oog verloren.

Wie de waarheid liefheeft en in recht en gerechtigheid wandelt, die gaat lijken op de Here Jezus en aangevuurd door de liefde van de Heilige Geest komt deze belofte naar ons toe:  Hij of zij zal in eeuwigheid niet wankelen! Ook onder deze belofte staat de handtekening van onze Hemelse Vader!

 

 

 

Psalm 15: Wie mag wonen bij de Here?

Psalm 15   Wie mag wonen bij de Here?

“Een psalm van David. HEERE, wie zal verblijven in Uw tent? Wie zal wonen op Uw heilige berg? Hij die oprecht wandelt en gerechtigheid beoefent, die met zijn hart de waarheid spreekt.  Die met zijn tong niet lastert, zijn vrienden geen kwaad doet en geen smaad jegens zijn naaste op de lippen neemt.  In zijn ogen is de verworpene veracht, maar wie de HEERE vrezen, eert hij. Heeft hij gezworen tot zijn schade, zijn eed verandert hij evenwel niet. Zijn geld leent hij niet uit tegen rente, een geschenk ten nadele van de onschuldige aanvaardt hij niet. Wie deze dingen doet, zal niet wankelen, voor eeuwig.”

 

De psalm begint met vragen te stellen. Wie mag verkeren in uw tent? Alleen een gastvriend mag verkeren in de tent. Dat is iemand die een nauwe band heeft met zijn gastheer. Een hele bijzondere positie. De tent, doet denken aan de ark en niemand mocht daar verkeren. Alleen degene die onberispelijk wandelt, mag daar wonen.

Het volk Israël moest een heilig volk zijn voor de HEERE. Zij hebben dit ook plechtig beloofd aan de HEERE.

“Heden hebt u de HEERE verklaard dat Hij u tot een God zal zijn, dat u in Zijn wegen zult gaan, dat u Zijn verordeningen, Zijn geboden en Zijn bepalingen in acht zult nemen, en dat u Zijn stem zult gehoorzamen. En de HEERE heeft u heden verklaard dat u voor Hem een volk zult zijn dat Zijn persoonlijk eigendom is, zoals Hij tot u gesproken heeft, en dat u al Zijn geboden in acht moet nemen, en dat Hij u een plaats zal geven, hoog boven alle volken die Hij gemaakt heeft, tot lof, tot een naam en tot sieraad; en dat u een heilig volk zult zijn voor de HEERE, uw God, zoals Hij gesproken heeft.” (Deuteronomium 26:17-19)

 

Kunnen we oprecht handelen?

 

 

HEERE, wie zal verblijven in Uw tent? Wie zal wonen op Uw heilige berg? Hij die oprecht wandelt en gerechtigheid beoefent, die met zijn hart de waarheid spreekt.

Als we de Bijbel goed begrijpen wordt gehoorzaamheid gevraagd in je hart van al Gods geboden. Dat wil nog niet zeggen dat je geen fouten mag maken, maar de de gesteldheid van je hart is van doorslaggevende betekenis. Zoals Job die week van het kwade. Je bewust zijn van de gevaren en die uit de weg gaan. Niet spelen met vuur.

Het blijft merkwaardig dat we in de vorige psalm hebben gezien dat niemand goed doet en in deze psalm de indruk krijgen dat goed doen wél degelijk mogelijk is. Kunnen beide gezichtspunten waar zijn? Nee, dan kan niet en daarom moeten we kijken van uit welke positie er gesproken wordt. In de vorige psalm blijkt dat vanaf de zondeval alle mensen ten diepste vervreemd zijn van het goede en uit zichzelf niet meer tot het goede kan komen.

Niet voor niets heeft God leefregels gegeven in de Thora voor zijn volk Israël. Het zijn beschermende woorden die als ze worden opgevolgd, en nog meer als ze vanuit het hart worden opgevolgd, ten leven leiden. Maar juist ook de woorden van de Thora bevestigen ons hoe slecht we in wezen zijn.

Vanuit die verloren positie van de mens geeft God dus leefregels, zoals ook in de Bergrede.

Vanuit de genade naar een oprecht leven

 

 

Vanuit het gezichtsveld van de Here, die weet wat wij denken en doen, die zelf een groot en heilig God is, zou het dan zo kunnen zijn dat Hij het hogelijk waardeert als wij vanuit onze positie toch met een oprecht hart trachten het goede te doen, waarheid in ons hart te spreken etc?

Ik ben geneigd daar ja op te antwoorden. Met deze oprechtheid etc., bereiken we natuurlijk niet op eigen kracht het volmaakte. Dat is onmogelijk. Wij moeten en mogen leven uit Zijn genade en van het offer van Jezus Christus aan het kruis. Maar uit de reactie van God in Job één blijkt hoe blij en gelukkig de Here is met een mens die in oprechtheid van hart leeft, die zich verre houdt van het kwaad. Deze psalm is dan ook een aansporing voor ons om met overtuiging te kiezen voor een leven dat Hem welgevallig is. Uit liefde voor de Here.

Jezus heeft deze psalm vervuld

 

Gelukkig is er één die deze psalm heeft vervuld. De Zoon des mensen, die volkomen zuiver van hart is, volkomen oprecht, die zuivere woorden spreekt, die onberispelijk wandelt. Het volk Israël kon de berg van de Here niet beklimmen, vanwege hun zonde. Maar de Heilige van Israël heeft het wel gedaan, als eersteling. Daarin ligt ook een belofte.

De genade die God schenkt neemt Hij nooit terug

 

Straks zal heel het volk Israël de berg beklimmen. Daaraan refereert de apostel Paulus :

Dan zal heel Israël worden gered, zoals ook geschreven staat: De redder zal uit Sion komen, en wentelt dan de schuld af van Jakobs nageslacht. Dit is mijn verbond met hen, wanneer ik hun zonden wegneem. Ze zijn Gods vijanden geworden opdat het evangelie aan u kon worden verkondigd, maar God blijft hen liefhebben omdat hij de aartsvaders heeft uitgekozen. De genade die God schenkt neemt hij nooit terug, wanneer hij iemand roept maakt hij dat niet ongedaan.( Romeinen 11: 26-29)

 

“Die met zijn tong niet lastert, zijn vrienden geen kwaad doet

en geen smaad jegens zijn naaste op de lippen neemt.”

 

Die met zijn tong niet lastert. Het zijn bekende woorden vanuit de Thora, door de apostel Jakobus nog eens haarfijn uitgelegd. Een ieder begrijpt welke desastreuze werking ervan uitgaat. En hoe lelijk het is om mensen die zich nauwelijks tegen laster kunnen verweren zó te treffen. Maar ondanks het feit dat we dit weten , doen we er helaas maar al te graag aan mee. Het zijn woorden die hier staan die eigenlijk ten doel hebben het goede voor de ander te zoeken. Zoals Christus dat in uitnemendheid voor ons doet. In een geest van zachtmoedigheid en nederigheid van hart.

 

In zijn ogen is de verworpene veracht, maar wie de HEERE vrezen, eert hij. Heeft hij gezworen tot zijn schade, zijn eed verandert hij evenwel niet.

 

Aan de ene kant zoekt je dus het goede voor de naaste, aan de andere kant ga je niet mee met verwerpelijke zaken. Integendeel, je eert degene die zijn hart er op gezet heeft om de HEERE te volgen. Dat is belangrijk, om altijd in het vizier te hebben, het zijn levenslessen die hier staan. De grote lijn in het christelijk denken is, dat je wat verwerpelijk is,  niet gaat goed praten omwille van de vrede. We mogen nooit en te nimmer het kwade omarmen, ook al zou dat ons in materiele zin of anderszins winst brengen.

Als de rechtvaardige iets heeft gezworen dan verandert hij dit niet. Denk aan Jefta, die dit heeft waargemaakt. Toch leert de Here Jezus dat het beter is in het geheel niet te zweren.

Principe van de Thora

 

Zijn geld leent hij niet uit tegen rente, een geschenk ten nadele van de onschuldige aanvaardt hij niet. Wie deze dingen doet, zal niet wankelen, voor eeuwig.

 

Hier zien we een principe wat ook in de Thora staat. Ook hier is de grondregel dat we het goede zoeken voor onze naaste. Ook als we al rente vragen voor een lening, wat op zich denk ik niet verkeerd is, moet de regel zijn dat we onze naaste daarmee verder helpen, en dus geen hoge rente gaan vragen die de naaste alleen maar in het moeras helpen. De woekerrente waarvan hier sprake is maakt de naaste in feite kapot. Het profiteert van de ellende van de naaste en is dus zeer verwerpelijk. Ook het aanvaarden van geschenken die de onschuldige schuldig verklaart is de Here een gruwel. Iemand die zo handelt heeft het zicht op het koninkrijk van recht en gerechtigheid wel totaal uit het oog verloren. Wie de waarheid liefheeft en in recht en gerechtigheid wandelt, die gaat lijken op de Here Jezus en aangevuurd door de liefde van de Heilige Geest komt deze belofte naar ons toe:  Hij of zij zal in eeuwigheid niet wankelen! Ook onder deze belofte staat de handtekening van onze Hemelse Vader!

 

Psalm 14 De dwaas zegt in zijn hart: er is geen God!

“Een psalm van David, voor de koorleider. De dwaas zegt in zijn hart:  Er is geen God. Zij handelen verderfelijk, bedrijven gruwelijke daden; er is niemand die goeddoet. De HEERE heeft uit de hemel neergezien op de mensenkinderen, om te zien of er iemand verstandig was, iemand die God zocht. Zij allen zijn afgedwaald, samen zijn zij verdorven; er is niemand die goed doet, zelfs niet één. Hebben zij dan geen kennis, allen die onrecht bedrijven,

die mijn volk opeten alsof zij brood aten?  Zij roepen de HEERE niet aan. Daar worden zij door angst bevangen, want God is bij het geslacht van de rechtvaardige!  Weliswaar beschaamt u het voornemen van de ellendige, Maar de HEERE is zijn toevlucht. Och, dat Israëls verlossing uit Sion kwam! Wanneer de HEERE de gevangenen van Zijn volk laat terugkeren, dan zal Jakob zich verheugen, Israël zal verblijd zijn.“

 

In Psalm 14 vinden we weer hetzelfde thema terug als in Psalm10.

Goed doen en slecht doen staan lijnrecht tegenover elkaar. En het is goed om over na te denken, waar wijzelf staan. Behoren wij bij degenen die in eigen hart spreken: “God die ziet het niet en die hoort het niet”? Of horen wij bij degenen die schuilen bij de HEERE, die hun heil en verwachten uitspreken in de Zoon, die goed is en trouw en die Zijn leven heeft gegeven tot volkomen verzoening van al onze zonden?

 

De dwaas spreekt afstandelijk

 

 “De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God. Zij handelen verderfelijk,

bedrijven gruwelijke daden; er is niemand die goeddoet.”

Het valt meteen op dat de dwaas afstandelijk spreekt. De heerlijke Naam van de HEERE spreekt hij niet uit, maar heeft hij het in algemene zin over God. Opmerkelijk omdat het hier vooral gaat over Israëlieten, mensen die uit hun eigen geschiedenis wisten welke grote daden de HEERE had gedaan. Maar we weten ook uit de geschiedenis van de veertig jaar in de woestijn, hoe snel mensen kunnen vergeten, hoezeer ze worden opgeslokt door eigen zorgen, en hoe snel ze vergeten hoe de Here hen heeft uitgeleid door een sterke hand en een uitgestrekte arm.

Waar in deze psalm vooral Israëlieten worden aangesproken, legt Paulus in de Romeinenbrief uit dat dit gegeven betrekking heeft op álle mensen. Daar behoren wij dus ook onder.

 

Natuurlijke neiging om op onszelf te vertrouwen

 

De kern van het probleem dat wij mensen hebben is, dat we de natuurlijke neiging hebben om op ons zelf te vertrouwen. Dat gaat zó van zelf dat we zonder God gaan leven. En zodra het kwaad ons in de macht krijgt gaat het van kwaad tot erger. In deze verzen wordt dat maar weer eens heel duidelijk. Zodra de mens op zichzelf gaat vertrouwen en niet meer zijn hulp zoekt bij de Here, dan begint het met het ontkennen in zijn hart van de regering van God. Hij zegt dat veelal niet openlijk, maar wél in zijn hart. En zodra dat idee wortel geschoten heeft, groeit die gedachte verder en wordt zijn eigen denken tot norm. Dan is de stap naar gruwelijke en afschuwelijke misdaden minder groot dan het lijkt.

Als we in de wereld om ons heen kijken, dan zien we de meest verschrikkelijke dingen gebeuren. Zaken waarbij je verstand bij stil staat. Maar het begint bij de gedachte dat er geen God is. In het boek Prediker wordt ook over dit onderwerp gesproken.

“Dit alles heb ik gezien in mijn vluchtige dagen:  er is een rechtvaardige die omkomt in zijn rechtvaardigheid, en er is een goddeloze die bij al zijn slechtheid zijn dagen verlengt. Wees niet al te rechtvaardig en acht uzelf niet bovenmate wijs. Waarom zou u uzelf verwoesten? Wees niet al te goddeloos en wees niet al te dwaas. Waarom zou u sterven vóór uw tijd?  Het is goed dat u aan het ene vasthoudt en daarbij uw hand niet van het andere aftrekt.

Immers wie God vreest, ontkomt aan dit alles. De wijsheid maakt de wijze sterker dan tien machthebbers die in de stad zijn. Voorzeker, er is geen mens rechtvaardig op de aarde, die goeddoet en niet zondigt. Zet ook uw hart niet op alle woorden die men spreekt, opdat u niet hoort dat uw knecht u vervloekt. Want uw hart heeft ook vele keren erkend dat ook u anderen hebt vervloekt.” (Prediker 7:15-22)

 

Deze woorden van Prediker laten zien dat we in ons oordeel bescheiden moeten zijn. Want zelfs onze beste werken zijn toch nog vol van zonde. Wij worden dan ook opgeroepen om het niet van onszelf te verwachten. Wij geloven in de genade van onze Here Jezus Christus. Er staat in onze tekst: er is niemand die goed doet. Dat is wat! Niemand is goed behalve God.

 

Wie is er goed?

 

 

‘Wat noemt U mij goed?’, vraagt de Here Jezus.

“En toen Hij naar buiten ging om op weg te gaan, snelde er iemand naar Hem toe, viel voor Hem op de knieën en vroeg Hem: Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?  En Jezus zei tegen hem: Waarom noemt u Mij goed? Niemand is goed behalve Eén, namelijk God.”

(Markus 10:17-18)

 

Dat moeten we goed in onze oren knopen. Er is niemand die aanspraak kan maken op de term goed, behalve de HEERE God.

 

 “De HEERE heeft uit de hemel neergezien op de mensenkinderen,

om te zien of er iemand verstandig was, iemand die God zocht. “

 

Het tafereel wordt verplaatst van de aarde naar de hemel. Van mensen naar God. De Here zoekt of er één verstandig is, één die God zoekt. Dit is een moeilijk te begrijpen vers. Als we denken aan een man als Job, dan kunnen we moeilijk zeggen dat Job niet verstandig was en er wordt van hem getuigd dat Hij met een volkomen oprecht hart God zocht.

 

“De HEERE vroeg aan Satan: ‘Heb je ook op mijn dienaar Job gelet? Zoals hij is er niemand op aarde: hij is rechtschapen en onberispelijk, hij heeft ontzag voor God en mijdt het kwaad.” ( Job 1:8)

 

Enerzijds mogen we vaststellen hoe belangrijk God het vindt als we in oprechtheid voor Hem wandelen, anderzijds zien we  ten diepste dat niemand recht kan hebben op de hemelse heerlijkheid uit eigen werken, zelfs Job niet.

 

Ontnuchterend

 

 

Voor wie denkt dat hij als christen het zo slecht nog niet doet, zijn deze verzen ontnuchterend. En zij die nog hoop mocht hebben dat in het Nieuwe Testamant de zaken anders liggen wordt door de brief aan de Romeinen er aan herinnerd, dat dit de waarheid is over ons. De tekening van de huidige situatie is dus triest. Maar we mogen wel leven uit de belofte. En die belofte luidt: ‘We zullen delen in de luister van Jezus Christus.’ Zonder zonde, zonder enig gebrek, volmaakt in alles wat we zullen denken en doen. Vol vreugde en blijdschap, zuiver van hart, zuiver van denken, onberispelijk.

 

Ze eten mijn volk op als brood

 

 “Hebben zij dan geen kennis, allen die onrecht bedrijven, die mijn volk opeten alsof zij brood aten?”

 

Hier wordt toch speciaal ingezoomd op de bedrijvers van ongerechtigheid die als kenmerk hebben, zozeer op eigen belang uit te zijn en zó overtuigd te zijn van hun eigen gelijk, dat zij het volk “opeten”. Hier wordt een beeld geschetst dat het de gewoonste zaak van de wereld is. Net zo als dat je elke dag brood eet, zo gewoon is het om het volk op te eten. Zelf hebben ze totaal niet in de gaten waar ze mee bezig zijn. In eigen ogen kunnen ze zelfs vroom zijn.

Hier kunnen we in het bijzonder denken aan de Farizeeën en de Schriftgeleerden, de priesters. Mannen die hun leven in dienst stellen van God. En toch maakt de Here Jezus hen zeer ernstige verwijten. Ze horen goede herders te zijn van het volk, maar het zijn slechte herders.

Ze horen hun leven te geven voor het volk, maar ze wijden zichzelf.

 

“Wee u, Schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u geeft tienden van de munt, de dille en de komijn, en u laat het belangrijkste van de Wet na: het recht, en de barmhartigheid en het geloof. Deze dingen zou men moeten doen en die andere dingen niet nalaten.  Blinde leiders, die de mug uitzift maar de kameel doorslikt.” (Mattheus 23:23-24)

 

Het staat in een gedeelte uit Mattheus 23, het hoofdstuk in de Bijbel waar je kippenvel van krijgt. Hoe woedend, hoe vol van heilige woede is daar onze Heiland!

 

Volgeling zijn van Jezus

 

 “Zij roepen de HEERE niet aan.”

 

Hoe wonderlijk kan het eigenlijk gaan in ons leven. We kunnen zo druk in de weer zijn voor de kerk, dat we er op een gegeven moment helemaal geen erg in hebben dat we niet voor Christus bezig zijn, maar voor onze eigen organisatie. De Here aanroepen, zoals in de psalm wordt bedoeld is het daadwerkelijk volgen van Christus. Dat is je kruis opnemen en achter Hem aan. Dat is in de praktijk van leven met Hem rekening houden, alles aan Hem voorleggen. Hoe erg is het als de leiders van de kerk zich bezondigen aan het volgen van hun eigen begeerten. Zoals de Farizeeën en Schriftgeleerden wordt verweten er op uit te zijn op de eerste plaatsen, op de eer van mensen.

 

Bevangen door angst

 

 

 

“Daar worden zij door angst bevangen, want God is bij het geslacht van de rechtvaardige! Weliswaar beschaamt u het voornemen van de ellendige,

maar de HEERE is zijn toevlucht.”

 

David is er van overtuigd, dat God bij het rechtvaardig geslacht is, want zo kent hij de Here. Maar wat als je bij het onrechtvaardige geslacht bent? Dan komt geheel onverwachts de overval van de Here, die niet met zich laat spotten. Als je aan de rechtvaardige komt, dan kom je aan Hem. Toch is het zo, dat al weten we de uitkomst, namelijk dat God bij de rechtvaardige is, toch kan de weg voor diezelfde rechtvaardige moeilijk zijn en beschamend. Het is de blijvende uitdaging in het leven van de rechtvaardige te allen tijde de toevlucht te zoeken tot de HEERE.

Wanneer zal Jacob zich verheugen?

 

 “Och, dat Israëls verlossing uit Sion kwam! Wanneer de HEERE de gevangenen van Zijn volk laat terugkeren, dan zal Jakob zich verheugen, Israël zal verblijd zijn.”

 

Zoals wel meer in de psalmen wordt het tafereel opeens verplaatst naar de situatie van het volk Israël. David de koning pleit voor zijn volk, omdat het immers Zijn volk is. Het lijkt een vraag, maar het is meer dan dat. Het is een belijdenis van David en een getuigenis van de Heilige Geest. Ja, er zal een ommekeer gebracht worden in het lot van Israël. En als we de geschiedenis overzien, dan is dit meermalen gebeurd. Bij de terugkeer uit Babel en nog veel geweldiger bij de terugkeer uit de volken.

Maar volgens mij ligt er nog een diepere vervulling in deze woorden, namelijk dat de keer in het lot waarvan gesproken wordt betrekking heeft op de bekering van het volk. In de Romeinenbrief wordt hier uitvoerig over gesproken.( Romeinen 11) Dát is het einddoel van de Here God, dat het hele volk de Here zal kennen en dienen. Wanneer het ogenblijk is aangebroken dat zij Hem zullen herkennen als de Messias van Israël die is gekomen en Zijn volk heeft verlost. Ja, dan breekt er gejuich uit in Israël en juicht Jacob, en juicht de God van Jacob, de springader Israël.

Psalm 13 ‘Vergeet God mij?’

Psalm 13 Vergeet God mij? “Een psalm van David, voor de koorleider. Hoelang nog, HEERE? Zult U mij voor altijd vergeten?  Hoelang zult U Uw aangezicht nog voor mij verbergen?  Hoelang zal ik nog plannen maken in mijn ziel, verdriet hebben in mijn hart, dag na dag?  Hoelang zal mijn vijand zich nog boven mij verheffen? Zie mij aan, verhoor mij, HEERE, mijn God!  Verlicht mijn ogen, anders ontslaap ik in de dood,  anders zegt mijn vijand: Ik heb hem overwonnen, en verheugen mijn tegenstanders zich, wanneer ik wankel. Ik echter vertrouw op Uw goedertierenheid, mijn hart zal zich verheugen in Uw heil, ik zal voor de HEERE zingen, omdat Hij goed voor mij geweest is.”  

Een psalm in de nood.

In deze psalm komen diepe vragen aan de orde. Twijfel wordt uitgesproken, er is tobben en klagen en het waarom klinkt. Heel veel mensen zullen zich herkennen in deze psalm, omdat zij dit hebben meegemaakt of er nog midden in zitten. Er is ook sprake van de vijand. Het belangrijkste in deze psalm is de uitroep van David: Op Uw liefde vertrouw ik. Elke gelovige die daarop pleit zal verhoord worden, want de HEERE is goed en Zijn goedertierenheid duurt tot in eeuwigheid.

Vergeet God mij?

 “Hoelang nog, HEERE? Zult U mij voor altijd vergeten? Hoelang zult U Uw aangezicht nog voor mij verbergen?”   Dát zijn indringende vragen die David hier stelt. Het kan op een gegeven moment in je leven zó erg tegenzitten dat de moed je in de schoenen zinkt. Daarbij komt dan altijd een schuldgevoel naar boven, dat aanzet tot het nadenken van de vraag: wat heb ik fout gedaan? Is het mijn eigen schuld dat in de problemen zit? Heb ik zo zwaar gezondigd tegen de Here dat Hij mij straft? En waarom lijkt het dat de Here zo ver weg is? Ziet Hij het niet hoe ik lijd? En hier bij David is de situatie nog nijpender omdat hij ook nog eens belaagd wordt door achtervolgers die het op zijn leven hebben gemunt.

David stelt hier drie vragen

  David gaat drie vragen stellen:  

  • Vraag 1: Hoe lang nog Heer? Een vraag die uit diepe vermoeidheid voortkomt. De krachten van David schijnen ten einde. Het is een vraag die de gelovigen ook bezig houdt. Als je in deze tijd om je heen kijkt, dan verzucht je toch ook: Hoe lang nog Heer? Je ziet uiteengeslagen gezinnen, leugens die worden gesproken, twijfels die over de betrouwbaarheid van Gods Woord worden geuit. Dan verzucht je toch ook: Hoelang Heer? Het is de vraag die door alle eeuwen heen al heeft geklonken. Maar het antwoord weten we ook: Ik kom spoedig. Blijf trouw!

Vraag 2: Vergeet U mij voorgoed? Voor je gevoel kan God zo ver weg zijn, dat je bijna gaat denken, dat God je vergeten is. Zeker als je de levenskracht om nog weer verder te gaan ontbeert, kan deze diepe hartenkreet in je opkomen. Het zijn diepe tonen van verdriet die hier opborrelen.

Vraag 3: Hoelang nog verbergt U Uw gelaat voor mij? In de vraag zit een opklimming van emotie. David zegt hier niet anders dan dat hem aan het hart gaat hoe erg hij het vindt dat Hij Gods liefde ontbeert. Niet dat hij met zijn verstand dit zegt, maar vooral geeft hij hiermee uiting aan zijn gevoel. Zijn gevoel zegt hem dat God hem misschien wel in de steek laat. En dat gevoel gaat vervolgens weer knagen aan het verstand. De aanvechtingen komen dan naar boven. Is het niet terecht dat God ver weg is, heeft hij dit niet verdiend?

Wie goed naar deze vragen luistert en die op je laat inwerken, komt uit bij het lijden van de Here Jezus. En dan speciaal bij het lijden aan het kruis, toen onze Heiland uitriep: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?’ Hoe lang verberg Gij Uw gelaat voor mij? Deze vraag heeft een wel heel diepe betekenis gekregen toen God de Vader Zijn aangezicht verborg voor Zijn Zoon. Bij de behandeling van Psalm 22 komen wij hier uitgebreid op terug.

Het ” hoe lang nog” dendert in onze oren

 “Hoelang zal ik nog plannen maken in mijn ziel, verdriet hebben in mijn hart, dag na dag? Hoelang zal mijn vijand zich nog boven mij verheffen?”   Het hoe lang nog, dendert bijna in onze oren. Dag na dag tobt het hart van David. Het leven van David is geen leven van triomfen. Integendeel. Hij vraagt naar het waarom. Waarom triomfeert de vijand over mij? David kan het niet meer bevatten.   “Zie mij aan, verhoor mij, HEERE, mijn God!  Verlicht mijn ogen, anders ontslaap ik in de dood.”   Een uitroep in grote nood. De enige hulp is bij de HEERE. Maar de nood is zo groot geworden dat David zelfs vreest voor zijn leven. Zijn ogen zijn dof geworden van de tegenslagen. Vele malen in zijn leven heeft David oog in oog gestaan met de dreiging van de dood. Hij heeft met leeuwen en beren gevochten, heeft de spottende dreiging van Goliath getrotseerd, de achtervolgingen van Saul,  het verraad van Absalom . Hij heeft vele oorlogen gevoerd tegen de vijanden van Israël. Maar nu schijnen de vijanden te overwinnen.

Wat zullen de vijanden zeggen?

 “anders zegt mijn vijand: Ik heb hem overwonnen, en verheugen mijn tegenstanders zich, wanneer ik wankel.”   De vijanden, zij loeren op het leven van David. En David verweert zich met het gebed. In het gebed roept hij tot de levende God. De vijanden hebben het op hem gemunt omdat hij de Koning is. We zitten hier midden in het gevecht tussen de Koning van Israël en de vijanden van de Koning. De vijanden loeren op de Koning om de macht over te nemen.   “Ik echter vertrouw op Uw goedertierenheid,  mijn hart zal zich verheugen in Uw heil, ik zal voor de HEERE zingen, omdat Hij goed voor mij geweest is.”   Het einde van de psalm ziet op de verhoring van het gebed. Wederom een krachtige belijdenis van zijn geloof. Het hart van David staat in vuur en vlam omdat de Here heeft gered, redt, en zal redden. Hij moet nu wel gaan zingen van blijdschap. Blijdschap die we zo goed kennen van David. Wat een vreugde om zo dicht bij de HEERE, te leven.   Een voorrecht voor Israël om Jezus als Koning te hebben En wat een voorrecht voor Israël om zulk een Koning te hebben. Een Koning die op zijn God vertrouwt. En wat een voorrecht als de Grote Koning zich noemt: De Herder van Israël. En de dag komt dat gans Israël zal belijden: Hij heeft ons goed gedaan.

Psalm 12 De woorden van Jezus zijn zevenvoudig gelouterd

“Een psalm van David, voor de koorleider, op ‘De achtste’. Breng verlossing, HEERE, want goedertieren mensen zijn er niet meer, onder de mensenkinderen zijn er nog maar weinig trouw. Valse dingen spreekt men tot elkaar, met vleiende lippen; dubbelhartig spreekt men.

Laat de HEERE alle vleiende lippen afsnijden en de tong vol grootspraak. Zij zeggen: Met onze tong zullen wij de overhand hebben! Onze lippen zijn van ons! Wie is heer over ons?

Om de verwoesting van de ellendigen en het gekerm van de armen

zal Ik nu opstaan, zegt de HEERE;  Ik zal in veiligheid brengen wie hij weg wil blazen.  De woorden van de HEERE zijn reine woorden, als zilver gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal.  Ú, HEERE, zult hen bewaren, U zult hen beschermen tegen dit geslacht, voor eeuwig.  Overal draven goddelozen rond,  Wanneer de gemeensten onder de mensenkinderen verhoogd worden. “

 

Evenals de vorige psalm kunnen we deze psalm heel goed plaatsen in de tijd dat David achtervolgd werd door zijn eigen zoon Absalom. In deze psalm komt de tegenstelling tussen de gladde tong van mensen die vals spreken en de zuivere woorden van de Here haarscherp naar voren. Wie zich inleeft in deze psalm en als het ware het verdriet proeft van de getrouwen, wordt ontroerd én bemoedigd.

 

Nog maar weinig trouwe mensen

“Breng verlossing, HEERE, want goedertieren mensen zijn er niet meer,

onder de mensenkinderen zijn er nog maar weinig trouw.”

 

Het is bij uitstek het gevoel dat de profeet Elia later zou verwoorden. Achab vertelde Izebel alles wat Elia had gedaan, en hoe hij allen, te weten al de profeten, met het zwaard had gedood.

“Toen stuurde Izebel een bode naar Elia om te zeggen: De goden mogen zó en nog erger met mij doen, als ik morgen om deze tijd uw leven niet zal maken als het leven van één van hen. Toen hij dat zag, stond hij op en vluchtte voor zijn leven. Hij kwam in Berseba, dat aan Juda toebehoort, en liet zijn knecht daar achter. Hijzelf liep echter een dagreis de woestijn in, ging onder een bremstruik zitten en bad om te mogen sterven. Hij zei: Het is genoeg. Neem nu mijn leven, HEERE, want ik ben niet beter dan mijn vaderen.” (1 Koningen 19:1-4)

 

 

Eenzaamheid

Het gevoel dat David heeft in er één van: eenzaamheid. Je staat er alleen voor. De getrouwen zijn schaars.Er zijn er nog wel, maar niet veel meer. En je kunt als gelovige in de put gaan zitten, en denken wat een ellende allemaal. Het kan zwaar op je gaan drukken. Je hebt God van harte lief, maar je wordt zwaar gedeprimeerd van alles wat je om je heen ziet. En ook van alle onrecht die je aan de lijve ondervindt. Hoe dichter je bij de Here leeft hoe meer en dieper je dit meemaakt.

Juist een David en een Elia, mannen geliefd door God de Vader, juist zij laten ons zien hoezeer eenzaamheid en onrecht de oprechten van hart kan treffen. En zij kregen antwoord van de Here God! Vertroosting en bemoediging.

 

Dubbelhartig, met vleiende lippen

“Valse dingen spreekt men tot elkaar, met vleiende lippen; dubbelhartig spreekt men.”

 

Het kenmerk van de gelovige is waarheid onder elkaar te spreken. Lijnrecht hiertegenover staat de goddeloze. Hij spreekt dubbelhartig. Hij zegt het ene, maar je weet niet wat er achter zit. Maar het klinkt allemaal mooi. Gladde lippen, je krijgt er geen vat op. Een dubbele agenda. Maar valsheid zit er achter. Helaas is onze tijd er vol van. De waarheid wordt stelselmatig ten onder gehouden. Wat doen we er tegen als gelovigen?

 

Laat de HEERE alle vleiende lippen afsnijden en de tong vol grootspraak.

 Zij zeggen: Met onze tong zullen wij de overhand hebben!  Onze lippen zijn van ons! Wie is heer over ons?

 

Wij kunnen soms onder de indruk raken van mensen die een grootsprekende tong hebben. Misschien worden we er ook wel bang van. Maar dat is onnodig. Denk maar aan de grootsprekende Goliath. Een imponerend figuur. Veertig dagen lang tart hij Israël. En de Israëlieten waren bang. Maar hij wordt verslagen door een kiezelsteentje. Humor van God!

 

“Toen de Filistijn opkeek en David zag, verachtte hij hem; want hij was nog maar een jongen, rossig en knap van uiterlijk. De Filistijn zei tegen David: Ben ik een hond, dat je met stokken naar mij toe komt? En de Filistijn vervloekte David bij zijn goden. Daarna zei de Filistijn tegen David: Kom naar me toe, dan zal ik je vlees aan de vogels in de lucht geven en aan de dieren op het veld. “ ( 1 Sam. 17: 42-44)

Vervolgens stak David zijn hand in de tas, nam daar een steen uit, slingerde die weg, en raakte de Filistijn daarmee tegen zijn voorhoofd, zodat de steen in zijn voorhoofd drong en hij met zijn gezicht ter aarde viel. Zo overwon David de Filistijn met een slinger en met een steen, hij versloeg de Filistijn en doodde hem. Maar een zwaard had David niet in zijn hand.

 ( 1 Sam. 17: 49-50)

 

We hebben in de vorige psalmen al kennis gemaakt met de goddelozen. In deze psalm wordt ingezoomd op de tong van de goddelozen.

Zij ervaren dit zelf als een grote kracht. Met onze tong zijn we sterk.

Als gelovigen moeten we hierop reageren. In gebed , maar ook de confrontatie durven aangaan. Er staat toch geschreven: Met onze God zullen we kloeke daden doen . De tong van de goddeloze durft te beweren dat zijn lippen met hem zijn en : wie is heer over ons. De goddeloze gaat zo op in zijn eigen waan, dat hij de realiteit geheel uit het oog verliest.

 

De HEERE komt de psalm binnen

 

 

 “Om de verwoesting van de ellendigen en het gekerm van de armen

zal Ik nu opstaan, zegt de HEERE; Ik zal in veiligheid brengen wie hij weg wil blazen.

 

Nu komt de Here de psalm binnen, en komt het Goddelijke antwoord. De Here heeft de onderdrukking van de ellendige gezien en gehoord, het zuchten en kermen van de armen. De HEERE maakt zich op om te handelen. En wat doet de Here? Hij stelt de  oprechten van hart  in veiligheid. De rechtvaardigen hebben gewacht op de Here, de hoop op verlossing altijd levend gehouden, ondanks de omstandigheden, ondanks het gespot van de goddelozen. Om dat smachten goed in beeld te hebben vertelt de Here Jezus in het Nieuwe Testament een gelijkenis met het oog daarop dat men altijd moet bidden en niet de moed verliezen.

 

“Hij zei: Er was in een zekere stad een rechter die God niet vreesde en geen mens ontzag. En er was een weduwe in dezelfde stad en zij kwam voortdurend naar hem toe en zei: Doe mij recht tegenover mijn tegenpartij. En hij wilde een tijd lang niet. Daarna echter zei hij bij zichzelf: Hoewel ik God niet vrees en geen mens ontzie, toch zal ik, omdat deze weduwe mij lastig valt, haar recht doen, opdat zij uiteindelijk niet komt en mij in het gezicht slaat. En de Heere zei: Hoor, wat de onrechtvaardige rechter zegt.  Zal God dan geen recht doen aan Zijn uitverkorenen, die nacht en dag tot Hem roepen, hoewel Hij hen soms lang laat wachten? Ik zeg u dat Hij hun met spoed recht zal doen. Maar zal de Zoon des mensen, als Hij komt, wel het geloof op de aarde vinden?” (Lukas 18:1-8)

 

In het diepste wezen van de rechtvaardige ligt de honger naar gerechtigheid.

En alleen bij de Here is onze toevlucht en onze verwachting.

 

De HEERE gaat zeer zorgvuldig te werk

De woorden van de HEERE zijn reine woorden,

als zilver gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal.

 

Hier komt de tegenstelling helder naar voren tussen de woorden van de spotter, de mens die met dubbele tong spreekt, en de Here die zuivere woorden spreekt. In deze verzen komt de zorgvuldigheid waarmee de Here te werk gaat tot uitdrukking. De woorden worden zevenvoudig gelouterd. Zeven staat voor de volheid. Zeven is het getal wat bij de Here hoort. Als de Here dus een belofte geeft, bijvoorbeeld dat wie Zijn hoop gevestigd heeft op de Here Jezus nooit beschaamd zal uitkomen, dan weten we dat die woorden zevenvoudig gelouterd zijn. Ze zijn in de smeltoven gelouterd, met andere woorden: We kunnen er zeker van zijn dat die woorden waar zijn. Zeven maal, het getal van de volheid!

 

Eeuwige bescherming

Ú, HEERE, zult hen bewaren, U zult hen beschermen tegen dit geslacht, voor eeuwig.

 

De Here doet wat Hij heeft gezegd Hij beschermt ons. Alleen al deze belofte, zevenvoudig gelouterd, geeft ons een heerlijk blij gevoel. Als God voor ons, wie zal tegen ons zijn? Dat is een retorische vraag, want wie kan immers tegen de Almachtige God op. Wie is in staat Hem partij te geven? Hij is de Schepper van al wat leeft. En Hij is barmhartig en genadig, vol van liefde en genade.

 

Overal draven goddelozen rond, wanneer de gemeensten onder de mensenkinderen verhoogd worden.

 

We eindigen de psalm verrassend. Een spottend gezicht. Kijk maar eens goed naar de goddelozen : ze draven rond, dat is de werkelijkheid van hun bestaan. Nu zien we helder wat ze voorstellen. Helemaal niets.